Sinds de voorlaatste ijstijd is ongeveer 130.000 jaar verstreken. Al die tijd lagen zwerfstenen in de bodem, sommige aan het oppervlak of er vlak onder, anderen veel dieper. Voor het uiterlijk van de stenen heeft deze ligging gevolgen gehad. Zwerfstenen die in een zandige bodem zaten of aan het oppervlak lagen, zien er anders uit dan zwerfstenen die uit een dieper gelegen leemlaag afkomstig zijn.
Zwerfstenen verweren door een combinatie van klimaat en
bodemprocessen. In een vochtig land als het onze tast regenwater
en oppervlakkig grondwater het oppervlak van de stenen aan.
Minerale bestanddelen verkleuren hierdoor of lossen op. De
buitenkant van de stenen wordt poreus en komt vol met kleine
en soms grotere putjes te zitten. Het uiterlijk van stenen
verandert soms zo sterk dat het soort gesteente slechts
met moeite te herkennen is. Voor beginnende verzamelaars kan
dit hinderlijk zijn. Na enige tijd raakt men gewend aan de
verweringseffecten en de verschillen daartussen.
Het klinkt misschien niet logisch, maar om gesteentesoorten van elkaar
te onderscheiden ben je het beste uit met zwerfstenen. Vaak wordt gedacht dat voor het herkennen van gesteentesoorten veel beter vers geslagen stukkegebruikkt kunnen worden. Het
tegendeel is het geval. De combinatie van een vers breukvlak
en een meer of minder verweerde buitenzijde aan een zwerfsteen maakt
dat je veel sneller ‘grip’ krijgt op de verschillen tussen mineralen.
Het voordeel is dat je een verweerde zwerfsteen aan alle kanten
kunt bekijken. Bij een stuk uit de vaste rots toont meestal één zijde
verweringsverschijnselen, als die al aanwezig zijn.
|
Verdieping:
Oppervlaktesporen en vormen
Gletsjerkrassen
Aan zwerfstenen kun je interessante sporen ontdekken. Ze vertellen iets over de wijze van
transport en wat de keien onderweg hebben doorstaan. De kans op het vinden van
een steen met gletsjerkrassen is vrij groot. Deze beschadigingen liepen ze op doordat de stenen tijdens het
transport met grote kracht langs andere keien of de onderliggende rotsbodem bewogen. Vooral fijnkorrelige en niet te harde
steensoorten als zandsteen en kalksteen vertonen vaak gletsjerkrassen. Gletsjerkrassen verschillen van
gewone beschadigingen doordat de krassen voornamelijk in één richting, dus parallel aan elkaar
verlopen.
Drukbarsten
Niet zelden vindt je op harde, dichte zandstenen naast krassen ook gebogen hoefijzervormige
lijntjes. Dit zijn barsten die veroorzaakt zijn doordat andere stenen of een harde rotspunt met
grote kracht tegen de steen aandrukten, terwijl deze met het ijs mee bewoog. Dit gaf een enorme
frictie. Gevolg? Het schoksgewijs verplaatsen van de steen leverde een serie drukbarsten
op die in elkaars verlengde liggen. De open einden van de hoefijzervormige barsten wijzen in
de bewegingsrichting.
Rivier- en ijstransport
De vorm van stenen vertelt veel over de oorsprong en de wijze van transport en soms ook over
de aard van het gesteente. Stenen die door rivieren of door ijs zijn getransporteerd verschillen
van elkaar. Rivierstenen zijn kleiner, ronder en gladder. Het slijtageproces op de rivierbodem is
bijzonder sterk. Vandaar dat alleen de hardste gesteenten overleven. Stenen die door het landijs
zijn vervoerd, zijn onregelmatiger van vorm met minder sterk afgeronde randen en hoeken.
Vaak herken je aan noordelijke zwerfstenen nog de oorspronkelijke vorm van het stuk gesteente,
zoals dat door het ijs uit de vaste rots werd losgewerkt.
Gesteentesoort
Soms zegt de vorm ook iets over de aard van het gesteente. Grote keien van graniet zijn meest
rondachtig van vorm. Zwerfstenen van helleflint en porfier daarentegen zijn vaak hoekig, met nauwelijks
afgeronde randen.. Helleflint is een Zweeds woord voor ‘rotsvuursteen’. Het is een keihard,
splinterig brekend gesteente, glasachtig soms, dat door metamorfose ontstaan is uit silica-rijke
vulkanische gesteenten als kwartsporfier.
Gletsjermolenstenen
Vroeg of laat vind je een zwerfsteen die een symmetrisch afgeronde vorm bezit. Er zit geen hoek
of scherpe kant aan. Waarschijnlijk heb je te maken met een zogenoemde ‘gletsjermolensteen’.
Gletsjermolenstenen zijn door snelstromend water in een smeltwaterkom in het ijs of in de ondergrond,
samen vele andere, rondgedraaid, waarbij ze elkaar afgesleten hebben. Gletsjermolenstenen zijn er
van rond tot ovaal, al of niet afgeplat en je hebt ze van allerlei steensoorten.
![]() |
![]() |
Gletsjermolensteen van graniet (Ekeriet) - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.). |
Gletsjermolensteen van rode zandsteen - Zwerfsteen van Groningen. |
In de ijstijd die volgde op de Saale-ijstijd gebeurde er nog iets met
zwerfstenen. Stenen die oorspronkelijk aan het aardoppervlak lagen
of kwamen te liggen, hebben in de barre kou in de tweede helft
van de Weichsel-ijstijd (Pleniglaciaal)) het nodige te verduren gehad.
Door het ontbreken van plantengroei lag de bodem honderden en
waarschijnlijk zelfs duizenden jaren bloot aan weer en wind.
Sneeuwsmeltwater en hevige winden hebben het oppervlak van zandig
Noord-Nederland in die tijd danig beïnvloed en veranderd.
Het verwaaien van stof- en zandkorrels tijdens veelvuldig stormachtig
weer hebben zwerfstenen in die tijd geslepen en/of gepolijst. De meeste
vuurstenen in Drenthe zijn hierdoor glanzend gepolijst. Andere
zwerfstenen vertonen talloze uitgeschuurde putten, vaak met ‘windstaarten’.
Windkanters zijn langdurig gezandstraalde stenen met afgeschuurde
vlakken die elkaar onder een hoek raken. Ze lagen veelal vastgevroren aan het oppervlak en bleven daardoor zeer lange tijd in dezelfde positie liggen.
![]() |
![]() |
Vuursteen met windlak - Zwerfsteen van Norg (Dr.). |
Vuursteen met vorstsplijting en windlak - Zwerfsteen van Norg (Dr.). |
Verdieping:
Windkanters
Naast landijs, rivierwater en brandingsgolven heeft ook wind een vormende invloed op zwerfstenen
gehad. Het bekendst zijn wel windkanters.
Tijdens de tweede helft van de laatste ijstijd (Pleniglaciaal) zijn in ons land op een aantal plaatsen
windkanters ontstaan. Er heerste destijds een woestijnklimaat, maar dan zeer koud. Er traden
geregeld zandstormen op, waarbij stenen door de voortgeblazen zandkorrels geslepen en gepolijst
werden. Windkanters bezitten een of meer glanzende vlakken die elkaar onder een hoek raken. Zo ontstonden opmerkelijk gefacetteerde stenen met scherpe ribben.
Windkanters tonen een veelheid aan vormen. Bepalend was de oorspronkelijke vorm van de steen.
Zo ontstonden spoelvormige tweekanters, driekanters en stenen die nog meer vlakken bezitten.
Dat laatste gebeurde vooral indien de vastgevroren stenen door uitblazing kantelden en vanuit een
andere richting werden geslepen. De fraaiste windkantervormen vinden we onder dichte kwartsitische
zandstenen en kwartsieten. Toch zijn ook talrijke windkanters gevonden van graniet, porfier en gneis.
Windkanters komen op enige diepte veel voor in het Oostgroningse Westerwolde. Daar zijn het in
hoofdzaak noordelijke zwerfstenen, dus ook veel granieten e.d. In de zandzuigerij bij Sellingerbeetse
zijn ze makkelijk te vinden. Op de noordoostelijke Veluwe en in het Gooi zijn het vooral zandsteentypen,
aangevoerd door Rijn en Maas.
![]() |
![]() |
Windkanter van kwartsitische zandsteen - Hattem (Gld.). |
Windkanter van rode kwartsitische zandsteen - Zwerfsteen van de Tafelberg, Veluwe (Gld.). |
Aan de andere kant van de grens, in het Duitse Emsland, komen in de omgeving van Wippingen
ook veel windkanters voor. En ook hier zijn ze gemodelleerd uit noordelijke zwerfstenen. Even
verderop bij Werpeloh zijn ze zeldzamer, maar zijn ze opgenomen in smeltwaterafzettingen uit het
Elsterien, twee ijstijden ouder dus dan die uit het Weichselien. Het ontstaan van de windkanters
in Werpeloh is ietwat gecompliceerd. De stenen zijn onmiskenbaar door wind geslepen, maar vertonen
duidelijke sporen van later smeltwatertransport.