Om zwerfstenen te herkennen zijn hooguit een vijftiental verschillende mineralen echt belangrijk. Deze vormen in zwerfstenen de belangrijkste bestanddelen. Men noemt deze ook wel gesteentevormende mineralen. In bepaalde combinaties en in onderling wisselende percentages stellen zij kristallijne zwerfstenen samen.
Het gezelschap mineralen dat betrokken is bij de vorming van
magmatische (= stollingsgesteenten) wijkt af van die welke we
in metamorfe gesteenten tegen komen. Het heeft te maken met de
verschillende ontstaansomstandigheden van beide groepen gesteenten.
Mineralen in magmatieten (=stollingsgesteenten) verdelen we in twee
groepen:
1.) Lichtkleurige mineralen. Dit zijn o.m. veldspaat (kaliveldspaat en
plagioklaas), kwarts, muscoviet en foïden (een groep veldspaatvervangers,
waarvan nefelien in zwerfstenen het meest voorkomt).
2.) Donkere of mafische mineralen. Dit zijn ijzer- en magnesiumhoudende mineralen als
olivijn, pyroxeen (augiet, aegerien en diopsiet), amfibool (hoornblende)
en biotiet.
In metamorfe gesteenten zijn veel voorkomende mineralen: Veldspaat
(kaliveldspaat en plagioklaas), kwarts, muscoviet, biotiet en hoornblende.
Verder zien we vaak granaat, cordiriet, sillimaniet en epidoot.
Naast deze voor gesteenten belangrijke mineralen zijn soms
mineralen aanwezig die er toevallig in aanwezig zijn. Dit noemt men neven of accessorische mineralen.
Deze zijn weliswaar niet gesteentevormend, maar vormen vaak wel een
opvallend element in het gesteente. De aanwezigheid van een
nevenmineraal komt in de naamgeving dikwijls tot uitdrukking. Zo
kennen we bijv. toermalijngraniet, hematiethoudende pegmatiet,
granaatgneis, sillimanietgneis enz.