De omgevende gneis waarin de lichtkleurige veldspaat/kwartsaders
en -banden zich hebben gevormd noemt men de paleosoom
(Gr. ‘palaios’= oud). De paleosoom is het oorspronkelijke, oudere
metamorfe gesteente. De lichtere banden, aders en vlekken noemt
men neosoom. Het zijn nieuwvormingen die jonger zijn dan de
paleosoom.
In sommige migmatieten kan de neosoom verdeeld worden in
een leucosoom en een melanosoom. Deze laatste bestaat veelal
uit biotiet, hoornblende of pyroxeen. Melanosomen vormen smalle,
donkere randen aan weerszijden van de leucosoom. Ze ontstaan
door het selectief smelten en verdwijnen van kwarts- en veldspaat
bestanddelen, waarbij donkere mineralen als biotiet en hoornblende als melanosoom achterblijven. Het opsmelten vindt plaats bij temperaturen tussen 650 -7000C, te weinig om ook biotiet en/of hoornblende te
laten smelten.
De petrologische verschillen maken duidelijk dat bij migmatieten
sprake is van verplaatsing van minerale bestanddelen uit de
paleosoom naar de neosoom, veldspaat en kwarts voorop.
Leucosomen waaruit de neosoom voornamelijk bestaat, zijn vooral
door kristallisatie van de gesmolten veldspaat/kwarts bestanddelen
ontstaan, maar deze mineralen kunnen ook door diffusie via
microporiën (metasomatose) naar de leucosoom zijn gemigreerd.
Migmatieten vormen daarom een overgang van metamorfe naar
magmatische gesteenten. Sommige onderzoekers pleiten ervoor
om migmatieten apart van de metamorfe gesteenten in een
eigen groep te plaatsen. Samen met magmatische, metamorfe en
sedimentaire gesteenten zouden zij dan een vierde hoofdgroep
vormen.
Samenvattend:
Men onderscheid in migmatieten een viertal structurele elementen (Mehnert 1968):
Paleosoom Dit is het oorspronkelijke, onveranderde metamorfe gesteente, de eigenlijke gneis dus.
Neosoom Is het nieuw gevormde, lichtkleurige en jongere deel van de migmatiet.
Neosomen verdeelt men verder in:
Leucosoom Dit is het lichtkleurige, kwarts- en veldspaatrijke onderdeel dat aders, strepen, lenzen en vlekken in het gesteente vormt.
Melanosoom Is de smalle, donkere rand die leucosomen aan weerszijden begrensd. Melanosomen zijn rijk aan donkere biotiet, soms vergezeld van hoornblende, pyroxeen, cordieriet of andalusiet.
Terzijde
Het onderscheid tussen melanosoom en paleosoom is in de praktijk, ook bij zwerfstenen,
niet altijd duidelijk. Sommige auteurs kiezen daarom voor een vereenvoudigde terminologie.
Zij spreken alleen van melanosoom en leucosoom. De eerste is het oorspronkelijke,
metamorfe gesteente met daarin de lichtgekleurde leucosomen als nieuwvormingen. Het
komt regelmatig voor dat migmatieten delen bevatten die tussen beide uitersten in zitten.
Die noemt men wel mesosoom.
Verdieping
Metasomatose
Naast opsmelting is duidelijk dat ook metasomatische processen bij de vorming van
migmatieten een belangrijke rol hebben gespeeld. Niet duidelijk is hoe groot het aandeel
van elk is. Bij metasomatose vindt materiaaltransport plaats door diffusie op atomair
niveau via microporiën in het gesteente. Hierdoor worden langzamerhand en op steeds
meer plaatsen nieuwe mineralen gevormd. Naast kaliveldspaat, plagioklaas en kwarts zijn
dit afhankelijk van de omstandigheden ook vaak granaat, cordiriet, sillimaniet e.d.. Deze nieuw gevormde kristallen noemt
men metablasten, de grotere daaronder porfyroblasten. Ogengneis met zijn grote,
amandel- of oogvormige kristallen van kaliveldspaat is een mooi voorbeeld van een
gesteente met porfyroblasten.
Afhankelijk van de kristallisatie energie (kristallisatiedruk) zijn de porfyroblasten in
staat om de omgevende mineralen opzij te drukken. Bij die van granaat en kaliveldspaat
is dit vaak goed te zien. Aangezien porfyroblasten vooral loodrecht op de drukrichting
groeien, zijn ze oog- of amandelvormig. De omringende minerale bestanddelen ‘smeren’
zich om de porfyroblasten heen.