Het gebruik van Drentse zwerfkeien voor de kustverdediging werd vanaf 1731 bittere noodzaak. Tot die tijd bestonden de dijken vooral rond de voormalige Zuiderzee uit wierdijken, die aan de zeezijde op veel plaatsen voorzien waren van aaneengesloten pallisade-achtige brandingsschermen van zware eiken palen. Na 1731 werden deze houten dijkbeschoeiingen op grote schaal aangetast door paalwormen. Binnen een paar jaar waren de zeeweringen zo verzwakt dat ze een herfststorm niet of nauwelijks konden weerstaan.
![]() |
Tot 1731 waren de meeste dijken rond de Zuiderzee voorzien van houten brandingsschermen om het achterliggende land te beschermen tegen overstromingen. |
![]() |
Reconstructie van een palendijk bij Spakenburg |
De paalworm is een ongewerveld wormachtig dier dat boorgaten in
hout maakt. Door een reeks gunstige factoren breidden de paalwormen
hun activiteiten rond 1730 uit naar de Zuiderzee. Daar maakten ze dankbaar gebruik
van de vele eikenhouten beschoeiingen. Eikenhout is weliswaar het
hardste inlandse hout, maar tegen de booractiviteiten van de paalwormen
kon het niet op. In een paar jaar tijds veranderden de eiken zeeweringen
in een soort gatenkaas, die zo zwak werden dat serieus gevreesd werd voor
doorbraken en overstromingen.
|
Paalwormgaten in hout |
Het vervangen van de beschoeiingen door nieuw hout was geen optie.
De paalworm maakte daar korte metten mee. Om overstromingen te
voorkomen nam men zijn toevlucht tot andere materialen. In
aller ijl bekleedde men met veel moeite en tegen zeer hoge kosten
de zeewaarts gerichte dijkhellingen met grote keien. De eerste dijktrajecten
waar de dijken opgehoogd en 'versteend' werden, kwamen bij Medemblik
in Noord-Holland gereed.
De benodigde stenen haalde men vooral uit Drenthe. In die jaren ontstond
daar een zeer levendige steenhandel. Het is niet overdreven te stellen dat
voor het dijkherstel rond de Zuiderzee miljoenen tonnen zwerfsteen zijn
gebruikt. Om aan grote keien te komen sloopte men zelfs talrijke hunebedden.
Zelfs markerings- en grensstenen waren in die tijd voor niet veilig voor de
steenhandel.
Van de zwerfsteenhandel in Drenthe bestaan uit de omgeving van Gasselte,
Gieten, Borger en Ees nog oude archieven waarin het aantal lasten en
karrevrachten zwerfstenen is bijgehouden die na de oogst ter verkoop
werden aangeboden. Op de bijgehouden staten staat vermeld wie de keien
leverde, hoeveel het waren, wat de kwaliteit was en de prijs die ervoor betaald
werd.
Via een aantal vaarroutes transporteerde men de keien naar de Zuiderzee. In
eerste instantie ging de belangstelling vooral uit naar grote zwerfkeien. Die
brachten het meeste geld op. Vanaf de 19e eeuw zocht men ook naar kleinere
zwerfstenen. De meeste keien bracht men naar Gasselternijveen. Dit oude
veendorp in het Hunzedal fungeerde tientallen jaren achtereen als een soort
stapelplaats voor zwerfstenen. Gasselternijveen had een vaarverbinding met
de Hunze en met Stadskanaal, vanwaar kleine scheepjes af en aan voeren. Veel
kleine zwerfstenen vervoerde men naar de Groninger klei. Daar kon men in de
wintermaanden, als er op het land toch niets te doen was, met het kloppen
van de keien een stuiver bijverdienen. Met het steenslag verhardde men de
kleiïge boerenwegen en dito erven.
Na Gasselternijveen kreeg ook het Drentse Buinen door het graven van het
kanaal van Buinen naar Stadskanaal een vaarverbinding met het achterland.
Het zwaartepunt van de keienhandel verplaatste zich daardoor geleidelijk
van Gasselternijveen naar Buinen. Dit kwam ook omdat in de omgeving van
Buinen enorme hoeveelheden 'keistenen' uit de bodem opgegraven werden.
De introductie van zgn. macadamwegen in de 19e eeuw betekende voor de
keienhandel een geweldige stimulans. Op talrijke plaatsen op de Hondsrug
waren tientallen en soms vele honderden arbeiders dag in dag uit bezig met
het delven van keien. Vooral langs de oostkant van de Hondsrug kwamen bij
het graven bijzonder veel stenen te voorschijn.
Voor het verharden van de provinciale wegen waren enorme hoeveelheden
steengruis nodig in verschillende kwaliteiten. Bekend is dat de weg van
Groningen naar Stadskanaal destijds over een lengte van 25 kilometer met
geklopte Drentse zwerfkeien werd verhard. Ook de doorgaande wegen op
de Hondsrug werden op deze wijze met Drentse keien verhard. Er moeten
in tientallen jaren tijds honderden miljoenen keien zijn gedolven en deels
vergruisd. In een groot deel van de 19e eeuw waren de verdiensten met
zwerfkeien zo groot dat gesproken kon worden van 'het goud van Drenthe'. Vele honderden mensen verdienden er jarenlang een boterham aan.
In die tijd ontstond ook het beroep van 'stenenroder'. Dat waren mannen
die na de oogst zwerfsteenrijke akkers van de boer-eigenaar pachtten
om naar grote zwerfkeien te zoeken. Ze gebruikten daarbij dunne ijzeren
pennen waarmee ze in de akkergrond prikten. Stootte men op een kei dan
werd die vervolgens opgegraven. Op deze manier kwamen uit sommige akkers
veel keien te voorschijn. Dat leidde soms tot enig geharrewar met de boer
over de afgesproken pachtprijs. De opbrengst van de opgegraven keien overtrof
niet zelden vele malen de pachtprijs.
De grootste zwerfkeien ging men met beitels, wiggen en buskruit te lijf.
Ook de bekende tonnenzware Uppsalagraniet van Rottum bij Heerenveen
in Friesland heeft op deze manier veel van zijn oorspronkelijke grootte
verloren. De steenbrokken werden met scheepjes naar de Zuiderzee vervoerd.
|
Uppsalagraniet bij Rottum (Heerenveen). Een Friese schipper heeft in vroeger eeuwen zo'n 3/4 van deze enorme kei met buskruit laten springen. De brokstukken werden als dijkstenen in Lemmer verkocht. |
Toch was de aanvoer uit Drenthe en Friesland te gering om aan de grote vraag
naar keien voor de Zuiderzeedijken te voldoen. Men haalde ze daarom ook van
elders. Dit blijkt overduidelijk uit de samenstelling van de dijkstenen in de
IJselmeerdijk tussen Hoorn en Schellinkhout in Noord-Holland. Tussen de
zwerfstenen van Drentse herkomst bevinden zich opvallend veel grote Oslo-syenieten
die afkomstig moeten zijn uit Zuid-Noorwegen. Ook vinden we talrijke grote
blokken bleekpaarse anorthosiet, een veldspaatrijk gabbro-achtig gesteente.
Deze anorthosietblokken zijn afkomstig uit het Rogaland in de omgeving van
Egersund in Zuid-Noorwegen. Zwerfstenen van dit type gesteente komen in
Nederland niet voor.
![]() |
Zwerfsteen met boorgaten voor het plaatsen vanhouten of ijzeren wiggen of misschien wel buskruit. De groep keien bij de Zuiderbegraafplaats in Groningen kwam te voorschijn bij de aanleg van de A-7 in Groningen. Dat de grote kei niet is verdwenen is vermoedelijk te danken aan zijn 'beroerde' kwaliteit. |
Niet alleen importeerde men grote zwerfkeien, ook kleinere zwerfstenen
haalde men uit noordelijke landen. Dat blijkt uit het plaveisel in
Zuiderzeestadjes als Workum, Stavoren, Hindelopen, Blokzijl e.d. In
Hindelopen 'struikel' je in de straten over de talrijke rhombenporfieren in
het plaveisel. Dit karakteristieke vulkanische gesteente komt uit het
Oslo-gebied in Noorwegen. De kusten van Jutland in Denemarken liggen
er vol mee. Waarschijnlijk komen de Hindeloper rhombenporfieren ook
daar vandaan. Van de steenhandel uit die tijd bestaan nog allerlei
koopcontracten.