Wat is het verband tussen pingo’s en onze Drentse vennen? Zo op het oog niets. De ene is een bult in een koud landschap, de ander een vriendelijk plasje met meestal pikzwart water. De werkelijkheid is veel interessanter. Veel van onze Drentse vennen hebben wel degelijk met koude bulten en ‘BarreTijden’ te maken. Maar dat is al heel lang geleden. Enige verduidelijking is op zijn plaats.

 

 

Wat zijn pingo’s?
Eskimo's op Groenland kennen ze al generaties lang. Ze noemen de opvallende bulten ‘pingo’s’. Vertaald betekent dit 'heuvel van ijs'. En dat zijn het ook werkelijk: heuvels van ijs, bedekt door een laag grond.

 

Pingo's komen voor in gebieden rond de pool waar de ondergrond tot op grote diepte het hele jaar door bevroren is. Ze zijn vooral bekend uit Alaska en het noorden van Canada. Maar ook op Oost-Groenland, in Siberië en op Spitsbergen worden ze aangetroffen.
Pingo's hebben een min of meer cirkelvormig grondvlak met een doorsnede variërend van enige tientallen tot een paar honderd meter. De hoogte kan oplopen tot wel 100m. Dat maakt dat ze goed in het landschap opvallen. Ze zijn al van verre zichtbaar.

 

Pingos vallen op doordat ze overwegend op vlak terrein ontstaan, op een ondergrond die uit los zandig materiaal bestaat. Vandaar dat de meeste pingo’s langs rivierbeddingen of in rivierdelta's worden aangetroffen. Het fraaist zijn ze te zien in de uitgestrekte vlakke delta van de Mackenzie-rivier in het uiterste noorden van Canada. Ze worden daar in verschillende stadia van ontwikkeling en verval aangetroffen. Ook op Spitsbergen zijn in een aantal rivierdalen prachtig ontwikkelde pingo’s te zien.

 

 

Pingoruïne op het Dwingelderveld. Het open water in deze plasjes danken we aan de Drentse boeren die eeuwenlang

de veenvoorraad exploiteerden om met de turven hun huizen te verwarmen.

 

Pingo's in Nederland?
Pingo's komen zoals gezegd voor in gebieden rond de pool, waar de temperatuur het grootste deel van het jaar onder nul is. Een dergelijk klimaat is voor Nederland tegenwoordig ondenkbaar. Toch hebben hier vroeger klimaatsomstandigheden geheerst die met het barre poolklimaat te vergelijken waren.

 

Vooral in de tweede helft van de laatste ijstijd, zo tussen 29.000-18.000 jaar geleden, is het lange tijd achtereen zo koud geweest, dat de temperatuur een groot deel van het jaar niet boven nul kwam. Zelfs in de warmste zomermaanden kwam de temperatuur vaak niet boven 5 graden Celsius uit. Door de intense koude zijn toen processen en verschijnselen opgetreden, waarvan de sporen nu nog in de bodem terug te vinden zijn, zoals pingoruïnes, overblijfselen dus van pingo's.

 

 

Pingo in de Mackenziedelta – Noord-Canada

 

 

Pingoruïnes
Pingoruïnes zijn bij tientallen in Noord-Nederland te vinden. Het zijn kleine komvormige met water gevulde laagten. In Drente kennen wij ze het beste als vennen; veenmoerasjes gevuld met donker stilstaand water, met grillig gevormde oevers en turfgaten en omzoomd door een verscheidenheid aan momenteel steeds zeldzamer wordende hoogveenplanten. De Drentse bevolking heeft zich vele eeuwen achtereen kunnen warmen aan het vuur, dat van de turf gestookt werd, afkomstig uit deze veenplasjes. De Drentse benaming 'Veenties' voor deze moerasjes is daarom ook zo goed gekozen.

 

 

Pingoruïne in de Mackenziedelta, Noord-Canada

 

Ook in Friesland, in het gebied van de Friesche Wouden, zijn talrijke pingoruïnes bekend. Men noemt ze daar dobben. Maar dat is in Friesland. Jammer is dat deze aanduiding in Nederland algemeen gehanteerd wordt voor dit soort unieke veenplasjes. En dat terwijl er duidelijke aanwijzingen zijn dat een groot deel van de Friezen gewoon geëmigreerde Drenten zijn. Enfin, je ziet het wel vaker bij groepen mensen die huis en haard verlaten en kiezen voor een ander gebied. Dan neem je andere gewoonten aan en gebruik je namen voor dingen die dat niet zijn. Dobben zijn gewoon gegraven poelen en kuilen voor drink- en bluswater. Dobben vind je op de brinken van Drentse dorpen en… boven op de terpen in Friesland en Groningen.

 

In Groningen zijn pingoruïnes vooral op en langs de Hondsrug te vinden. Bij Harenermolen, pal ten zuiden van Haren, ligt een heel mooi voorbeeld van een pingoruïne op de westflank van de Hondsrug. De meeste pingoruïnes in de provincie Groningen worden echter in het Westerkwartier aangetroffen. Ze liggen daar bij tientallen bijeen in een landschap van houtwallen en graslanden.

 

Hoe ontstaan pingo's?
IJsheuvels als pingo's kunnen op een paar manieren ontstaan. Voor ons land is het type dat in de delta van de Mackenzie-rivier in Noord-Canada aanwezig is, het belangrijkst. De bodem daar is het grootste deel van het jaar permanent bevroren. Alleen gedurende de zomer ontdooit een ca.1 meter dikke bovenlaag. Hierop heeft zich een toendrabegroeiing ontwikkeld met hier en daar wat spaarzame, armetierige sparrenbomen.

 

 

De vlakke delta van de Mackenzie-rivier (= slingerende lijn) is bezaaid met ondiepe dooimeren met

hier en daar pingo”s of de ruïnes ervan. Of dit landschap vergeleken kan worden met ons landschap

tijdens de koude tweede helft van de laatste ijstijd is nog maar de vraag. Het verschijnsel dooimeer

is in fossiele vorm in Drente onbekend.

 

Verspreid over het vlakke gebied liggen grillig gevormde meren, gevoed door sneeuwsmeltwater dat vanwege de permafrost niet in de ondergrond kan wegzakken. Door de relatieve warmte van het water in deze meren is de permafrost eronder tot een diepte van vele meters ontdooit.

 

Naar mate deze dooimeren in de loop van hun bestaan dichtslibben, kan de vorst langzaam van boven en van de zijkanten naar onderen doordringen. Omdat ijs een veel groter volume inneemt veroorzaakt het een toenemende druk op het nog niet bevroren deel van de ondergrond. Als gevolg hiervan welft de bovengrond koepelvormig op. Als tenslotte al het water bevroren is, is een heuvel ontstaan, die voornamelijk uit ijs bestaat en bedekt is door een laag grond.

 

NB. Pingo’s kunnen ook op een andere manier ontstaan. Het resultaat is echter hetzelfde. Om het verhaal niet te moeilijk te maken ga ik hier niet verder op in.

 

Een deel van de bedekkende grond zal bij de groei van de pingo gaan scheuren, waardoor het ijslichaam eronder bloot komt te liggen. Dat betekent vaak het einde van het pingobestaan. Door zonnestraling en dooi glijdt de bedekkende grond naar beneden, waarbij een soort ringwal rond het ijslichaam gevormd wordt. De ijskern zal steeds verder wegsmelten tot er tenslotte een komvormige laagte overblijft, die zich met water vult.

 

 

Zijn alle vennen en dobben uit pingo's ontstaan?
Van de vele honderden ronde plasjes in Noord-Nederland staat wel vast dat tenminste een deel uit pingo's is ontstaan. De meerderheid van deze watertjes is echter op een andere manier gevormd. Het moeilijke is dat op geen enkele manier aan de vorm of de grootte van de vennen valt af te leiden hoe ze zijn ontstaan. Dus wat een pingoruïne is of een uitblazingsdepressie is in het veld niet uit te maken. Hoewel.... probeer eens op een achternamiddag wadend de overkant te bereiken. Lukt het de andere kant te bereiken dan is het vast een uitblazingskom uit de laatste ijstijd. Kom je niet meer boven water, dan weet je zeker dat je in een pingoruïne verzeild bent. Alleen het navertellen wordt dan hoogstwaarschijnlijk wat bezwaarlijk. Pingoruïnes zijn vele meters diep, uitblazingskommen nauwelijks twee meter!

 

Tijdens het koudste gedeelte van de laatste ijstijd lagen grote delen van het landschap open voor weer en wind. Er is toen veel zand verstoven, waardoor naast zandduinen ook uitgestoven laagtes ontstonden. De stuifkommen of dekzanddepressies zoals men ze ook noemt, die toen zijn ontstaan, hebben vaak dezelfde vorm en grootte als de pingoruïnes. Door bodemverdichting is in de stuifkommen ook water blijven staan, waarin net als in de pingoruïnes veen is gevormd.

 

Toch kan de ligging in het veld soms een aanwijzing zijn of we met een pingoruïne te doen hebben of niet. In Noord-Drenthe komen ze vaak voor langs de hellingen van de rivierdalen. Door het reliëfverschil kon daar in de ijstijd lange tijd grondwater blijven vloeien en bevriezen.

Heel fraai zijn de vier pingoruïnes langs het Paasveen tussen Bunne en Donderen in Noord-Drenthe. Op de westhelling van het dal van de Runsloot (bovenloop Eelderdiep) liggen de pingoruïnes als een snoer achter elkaar.

 

 

Smeltende pingoruïne in Noord-Canada

 

Droge pingoruïnes
Op de Hondsrug vinden we ook pingoruïnes. Er zijn er bij die droog zijn, d.w.z. ze bevatten geen water, vroeger ook niet. Veenmoerasjes zijn het dus nooit geweest.

 

De twee mooiste voorbeelden van droge pingoruïnes zijn makkelijk te vinden, de ene is vanuit de auto te bekijken, de andere - nog mooier - alleen na een boswandeling. De eerste is te zien pal naast het industrieterrein De Bloemakkers in Gieten. Links van de weg bevindt zich een prachtige grote metersdiepe kuil die nog in gebruik is als akker.

 

De mooiste droge pingoruïne ligt in het bos achter het bungalowpark ‘Het land van Bartje’ bij Ees, zuidelijk van Borger. Via een bospad kom je er vanzelf. Vooral in het najaar ligt de met vliegdennen en heide begroeide kom in een decor van geel verkleurende lariksen en groenblijvende douglassparren. Eén van de mooiste plekken in Drenthe!

 

Op de hoek van het terrein heeft Staatsbosbeheer jaren geleden een stel grote zwerfkeien neergelegd. In de volksmond staan deze kuilen namelijk bekend als ‘gletsjerkuil’. Gletsjers en zwerfstenen horen bij elkaar, vond men. Dus...? Dat de keien er al zo’n dikke 100.000 jaar eerder lagen dan toen de pingo gevormd werd is blijkbaar een onbelangrijk detail... Enfin, je kunt er goed op zitten, je broodje eten en wat nadenken over hoe het landschap ooit anders was.

 

Dat deze grote kuilen nooit water hebben bevat komt door de sterke doorlaatbaarheid van de ondergrond. In de voorlaatste ijstijd (Saale-ijstijd) zijn door het landijs dieper liggende lagen met grove rivierzanden richting oppervlakte Hondsrug gestuwd. Sneeuwsmeltwater en regenwater zijgen daardoor heel snel naar de ondergrond weg en vandaar naar opzij, richting Hunzedal.

 

© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter