Groot en machtig
De Eridanos was ooit Europa's grootste rivier. Vandaar de bijnaam 'Europese Amazone'. Een tijdlang stroomde de Eridanos ook door het noorden van ons land. De oorsprong van de rivier lag in Zweeds Lapland, in het uiterste noorden van Scandinavië, om ca. 2700 km verderop uit te monden aan de oostkust van Engeland. Rijn, Wezer, Elbe, Oder, Weichsel en ook de Thames in Engeland waren lange tijd zijrivieren van de Eridanos. Aanvankelijk noemde men deze rivier 'Baltische oerstroom'. Later veranderde men de naam in Eridanos, de Griekse aanduiding voor noordelijke rivier. In de oudheid was de kuststrook langs de Oostzee de plaats waarvandaan de Grieken barnsteen haalden. Zij zagen de zuidelijke Oostzee aan voor een brede rivier. Na een bestaan van tientallen miljoenen jaren werd Europa's machtigste rivier zo'n 700.000 jaar geleden door voortschuivend Scandinavisch landijs 'vermoord'.
De Eridanos ontstond in aanleg al vroeg in het Tertiair doordat het noorden van Scandinavië
door tektonische oorzaken begon te rijzen. Als gevolg hiervan nam de
erosie toe en transporteerde de rivier slib, zand en later ook grind. Deze verweringsproducten
vormden in het Laat-Mesozoïcum en het Vroeg-Tertiair een dik verweringsdek op de rotsondergrond in Zweden, Finland en aangrenzend Rusland als gevolg van het warm/vochtige klimaat destijds. Gesteenten als graniet, gneis e.d. verweren in een warm/vochtige klimaat in chemisch opzicht zo sterk, dat alleen de meest resistente bestanddelen als kwarts, kwartskiezels en verkiezelingen overblijven. Deze verweringsproducten werden als klei, zand en grind door de Eridanos
stroomafwaarts vervoerd, aanvankelijk naar de zuidelijke Oostzee, later
verder richting Noordzeebekken. Ook in het oosten en noorden van ons land heeft de Eridanos dikke pakketten fijn- en soms grindhoudend, grofkorrelig zand afgezet.
De aanwezigheid van de bijna 200 meter dikke afzettingen van grindhoudend zand in de
ondergrond van Noord- en Oost-Nederland werd eerder wel in verband gebracht
met de komst van het landijs in de voorlaatste ijstijd, zo’n 150.000 jaar
geleden. Men zag de afzettingen aan voor smeltwaterzanden (sandr) die in een
brede zone voor de rand van het landijs waren afgezet. Inmiddels
is gebleken dat de afzettingen van veel oudere datum zijn en dat ze zijn afgezet door
het rivierstelsel van de Eridanos.
|
Op het Duitse eiland Sylt dagzoomt het opvallend lichtgekleurde Eridanoszand. Dit grove, grindhoudende zand is in het Plioceen door de Eridanos in een delta afgezet voor de huidige Duits-Deense kust. |
De Eridanos was tijdens het Tertiair en het Pleistoceen de grootste rivier
die Europa in zijn recente geologische geschiedenis gekend heeft. Vandaar
dat men ook wel spreekt van de Europese Amazone, hoewel het stroomgebied van de echte Amazone bijna twee keer zo groot is. De oorsprong van de Eridanos lag in
het noorden van Zweeds en/of Fins Lapland. De rivier werd bovenstrooms
gevoed door zijrivieren die grote delen van Scandinavië en Noord-Rusland afwaterden, waarschijnlijk zelfs tot aan de Witte Zee. De huidige Finse Golf markeert de plaats waar een Russische zijrivier, die wel de Oer-Neva genoemd wordt, zich destijds bij de hoofdstroom van de Eridanos voegde.
![]() |
De oorspronkelijke bedding van de Eridanos is te herkennen aan de Botnische Golf, de Finse Golf en de Oostzee. |
De Eridanos bereikte ca. 1 miljoen jaar geleden tijdens de overgang van het Bavelien naar het Menapien (Vroeg-
Pleistoceen) zijn grootste omvang. De monding van de rivier lag toen
aan de Engelse oostkust, zo'n 2700 km verwijderd van zijn oorsprong.
De delta van de Eridanos besloeg in die tijd vrijwel de hele Noordzee en
de oostelijke randgebieden daarvan.
![]() |
Op het kaartje is met pijlen aangegeven waar het meeste zand vandaan kwam dat door de Eridanos stroomafwaarts getransporteerd werd. |
Barnsteen in de Eridanos
De voorloper van de Plio/Pleistocene Eridanos stroomde al tijdens het Oligoceen (-40
milj.j.) door het gebied waar zich nu de Oostzee bevindt. Met het zand dat
de rivier vervoerde werd in de zuidelijk Oostzee, ongeveer op de plaats
van de huidige Bocht van Danzig, een delta opgebouwd. Samen met het
zand voerde de rivier barnsteen mee. De afzetting die daaruit
gevormd werd staat bekend als blauwe aarde, hoewel de eigenlijke kleur
van de kleihoudende zandlaag door de aanwezigheid van glaukoniet
eerder grijsgroen is dan blauw. De barnsteenhoudende laag wordt
momenteel in de Russische exclave Kaliningrad aan de Oostzee op grote
schaal geëxploiteerd. De hoeveelheid barnsteen is enorm. Iedere kubieke meter blauwe aarde bevat gemiddeld 2 kg barnsteen! Het is daarmee wereldwijd veruit de belangrijkste winplaats van barnsteen.
Het barnsteen is door erosie uit de oorspronkelijke Vroeg-Tertiaire
bosbodems in Scandinavië en Rusland gespoeld en door beken en rivieren
stroomafwaarts getransporteerd. Barnsteen is zeer licht waardoor het
uiteindelijk onder rustige omstandigheden in de zuidelijke Oostzee in
een delta is afgezet.
Het vrijkomen van barnsteen is waarschijnlijk in de hand gewerkt
doordat het noorden van Scandinavië gedurende het Tertiair langzaam
omhoog is gekomen. Als gevolg hiervan nam het verval toe en daarmee
ook de erosie. Ook toename van de neerslag zal er toe hebben
bijgedragen dat de waterafvoer van de Eridanos groter werd. De sediment-
belasting nam toe doordat steeds meer erosiemateriaal beschikbaar kwam.
Dit werd stroomafwaarts gevoerd en in het zuidelijke Oostzeegebied
in een zich in westelijke richting uitbreidende delta afgezet.
De Laat-Tertiaire en Vroeg-Pleistocene Eridanos
In de loop van het Mioceen en versterkt in het Plioceen begon het klimaat af te koelen. De eerste koude-
perioden kondigden zich aan. Door het grotere aanbod van sneeuw-
en ijssmeltwater stroomopwaarts in Scandinavië nam het waterdebiet van
de rivier aanmerkelijk toe. De toevoer van sediment was de oorzaak dat de delta van de Eridanos
zich in de zuidelijke Oostzee gestaag in westelijke richting uitbreidde en wel zo dat de monding van de rivier in het
Plioceen in het gebied van de Duits/Deense Noordzee lag. Op het Duitse
eiland Sylt en westelijk daarvan voor de kust zijn grove grindhoudende
afzettingen van de Eridanos in de ondiepe ondergrond aanwezig. Ook het noorden
van ons land kreeg te maken met afzettingen van de Eridanos.
In het Laat-Plioceen en het Vroeg-Pleistoceen werd in Noord-Nederland een bijna 200 meter dik pakket zand afgezet. De Pliocene afzettingen bestaan uit merendeels fijnkorrelig kwartszand, maar gedurende het Vroeg-Pleistoceen werden vrijwel uitsluitend grove
zanden afgezet. Grind is weinig aanwezig. Waarschijnlijk was de
stroomsnelheid daarvoor te gering. Het zand is door zijn opvallend witte
kleur makkelijk te herkennen. Het aanwezige grind vormt meest dunne snoeren in het zand.
Het grind bestaat voornamelijk uit grijswitte (magmatische) kwarts en vezelige halftransparante kwartsiet, vergezeld van enkele zwarte lydieten en radiolarieten. Een karakteristiek bestanddeel van de grindfractie zijn zwaar verkiezelde
blauwzwart, paarsblauw tot blauwgrijs gekleurde kalksteentjes en fossielen. Ze zijn van Ordovicische ouderdom. Deze Laat-Pliocene en Vroeg-Pleistocene zandafzettingen van de Eridanos rekent men tot de Formatie van Peize.
Verdieping
Lithostratigrafie en de Formatie van Peize
In de geologie is het gebruikelijk om de fysieke eigenschappen van sedimentlagen te beschrijven.
Dit noemt men lithostratigrafie. Om de laagopeenvolging en wisselingen daarin lithostratigrafisch
inzichtelijk te maken, onderscheidt men eenheden, die vaak weer uit een groep, een formatie, een
laagpakket of een afzonderlijke laag kunnen bestaan. Behalve ouderdom zijn kenmerken als
soort gesteente (zand, klei, veen), kleur, dikte, verweringsvorm, de mineraal- of fossielinhoud, maar
ook de onder- en bovengrens van belang. De lithostratigrafische eenheden zijn door herkenbare
laagbegrenzingen van elkaar gescheiden.
De Formatie van Peize is een lithostratigrafische eenheid die voornamelijk beperkt is tot
Noord-Nederland en het aangrenzende deel van de Noordzee. Aequivalenten van deze formatie zijn aanwezig
in het Duitse Emsland en vooral in Ostfriesland. Recentelijk is het totale sedimentpakket uit de Formatie
van Peize opnieuw gedefiniëerd. De eenheid omvat nu een groot deel van de vroegere Formaties
van Scheemda( Plioceen), Harderwijk en het onderste deel van de Formatie van Enschede.
Op enkele plaatsen in de provincie Groningen wordt de
Formatie van Peize samen met die van Appelscha in diepe zandzuigerijen aangesneden. Het zand
heeft een opvallend witte kleur. Vaak is er enig grind in aanwezig, dat
voornamelijk uit sterk afgerolde witte kwartsen en dito
kwartsieten bestaat, vergezeld van grindsteentjes van oostelijke herkomst (bontzandsteen, Thuringerwoudporfiertjes, radiolariet e.d.).
Hogerop in de Formatie van Peize komen klei- en modderafzettingen
voor die, behalve verspoeld barnsteen, bijzonder veel, meest sterk afgerolde stukken zwart en zwartbruin
bruinkoolhout en bruinkool bevatten. Het zwartbruine, meest sterk
samengeperste fossiele hout en bruinkool is voornamelijk verspoeld
materiaal van vermoedelijk Tiglien ouderdom, dit laatste op grond van fructificaties van loof- en naaldbomen. Opvallend is de bijmenging
van sterk afgerolde stukken zwart bruinkool uit Miocene en
wellicht ook uit Oligocene bruinkoolafzettingen in het oosten van Duitsland.
In Zuidlaren (Dr.) en vooral in Noordbroek (Gr.) is de aanwezigheid van Tertiaire rolstenen van bruinkool
overtuigend aangetoond. Sommige bevatten zelfs zeer kleine partikeltjes barnsteen. Dit bruinkool zal door voorlopers van de Elbe uit bruinkoolgebieden in het oosten van Duitsland zijn aangevoerd.
Hierboven werd aangestipt dat in het kwartsgrind van de Eridanos sterk verkiezelde fossielen
voorkomen. De meeste zijn door riviertransport gebroken en/of sterk afgesleten. Veel van deze verkiezelingen, vooral
die van (tabulate) koralen, bestaan uit fragmenten van grotere kolonies. Aan de buitenzijde zijn ze van chalcedoon, dat grijs, grijsblauw tot zwart gekleurd is. Meer naar binnen gaat de verkiezeling over in grofkristallijne glazige of witte
kwarts. In de zwerfsteengeologie staan deze fossielen bekend als
lavendelblauwe verkiezelingen. Ze zijn te beschouwen als residuair verkiezeld
materiaal, afkomstig uit Ordovicische kalksteenlagen in het Zweeds/Fins/Russische gebied, die
tijdens het Laat-Krijt maar vooral in het Tertiair door chemische verwering en
oplossing zijn verdwenen.
De zandige afzettingen uit de Formatie van Peize met daarboven de
jongere afzettingen van de Formatie van Appelscha en ook die uit de Formatie van Urk vormen al tientallen jaren achtereen een
belangrijke bron van allerlei kwaliteiten industriezand. Deze zandafzettingen
exploiteert men in Noord-Nederland voornamelijk ‘nat’, in zandzuigerijen. Bijzonder is dat de afzettingen met grof rivierzand bijzonder zuiver zijn. Het kwartszand van de Eridanos en zijn zijrivieren bevat doorgaans zeer weinig verontreinigingen.
In de provincies Groningen en Drenthe zijn deze zanden
een belangrijke bron van drinkwater. De zuiverheid van het water is zo groot dat bij Annen, oostelijk van de Hondsrug, grondwater wordt opgepomt dat als mineraalwater verkocht wordt.
De zuiverheid van deze kwartszanden heeft nog een ander voordeel. Zowel in Alteveer (Zandwinning Het Noorden) als in het Oostgroningse Sellingerbeetse (Kremer Zand en Grind B.V.) wint men zand van de Eridanos ook voor doeleinden die niet met huizenbouw of het maken van beton te maken hebben. Een deel van het gewonnen zand wordt gespoeld en daarna gedroogd. In verschillende fracties gezeefd en verpakt worden zand en fijngrind voor allerlei toepassingen, bijvoorbeeld als filter- en laboratoriumzand over de hele wereld geëxporteerd.
Kenmerkend voor het zand uit de Formatie van Peize zijn de talrijke
glanzend afgeronde lichtblauwe kwartskorrels. Ze wijzen op een
herkomst uit Scandinavië. Vooral in Zweden en Finland komen talrijke granietsoorten voor
met (licht)blauwe kwarts. Deze granietsoorten zijn in overig Europa zeldzaam. Voor een aantal gidsgranieten uit de provincie
Småland en Uppland in Zweden is de blauwe kleur van de kwarts zelfs
karakteristiek (Flivikgraniet, Vanevikgraniet, Barnarpgraniet en Uppsalagraniet). Ook een aantal rapakivigranieten, vooral die uit de rapakivigebieden van Laitila en Kökar in
Zuidwest-Finland, bevatten soms prachtig blauwe, tot 1,5 cm grote kwartseerstelingen.
Gedurende zijn bestaan, met name op het eind van het Tertiair en in het Vroeg-Pleistoceen heeft de Eridanos een enorme hoeveelheid sediment in het zuidelijke Oostzeegebied, in Denemarken, Noord-Duitsland, Noord-Nederland en het Noordzeegebied afgezet. Alleen al voor de Noordzee gaan schattingen in de richting van zo’n
62.000 km3! Voor het grootste deel is dit afkomstig van een verweringdek dat ooit op grote delen van Scandinavië en Noord-Rusland moet hebben gelegen. Een geringer, maar toch ook nog een aanmerkelijke hoeveelheid zand en grind is door zijrivieren van de Eridanos uit Midden-Europa aangevoerd. Voorlopers van de Elbe (Saale) en Wezer tekenden hiervoor. Het ooit zo omvangrijke verweringsdek op het Baltisch schild is gedurende het Vroeg-Pleistoceen geërodeerd en door de Eridanos afgevoerd. Het gevolg was dat vrijwel overal op het Baltisch Schild de oude Precambrische en Paleozoïsche rotsondergrond weer aan het oppervlak kwam. In de glaciale perioden daarna zijn door het gletsjerijs ongetwijfeld heel wat meters rotsbodem afgeschuurd en afgebroken.
De kou tijdens het Menapien (-1,2 tot – 1,07 miljoen jaar geleden) ging gepaard met een grote landijsuitbreiding. Het ijs nam bezit van de brede bedding van de Eridanos, die een natuurlijke laagte in het Scandinavische landschap vormde en schoof hierin zuidwaarts. Het heeft er alle schijn van dat het landijs in deze ijstijd zo ver naar het zuiden opschoof dat het wellicht tot vlakbij ons land heeft gereikt. Voor de Eridanos had de vorming van het landijs grote gevolgen. Deze machtige rivier verdween door het opdringende ijs voor een groot deel van de kaart. De aanvoer van zand en grind uit het noorden verminderde. Vanuit het oosten uit Duitsland werd nog wel verweringsmateriaal aangevoerd. Tijdens het eerste glaciaal van het Cromerien (Cromerien A), ca. 700.000 jaar geleden, hield die aanvoer ook op. Het ooit zo omvangrijke stroomstelsel van de Eridanos was definitief verleden tijd.
Noordelijke zwerfstenen
In afzettingen uit het Menapien? komen in Noord-Nederland talrijke gebleekte en vaak ook uitgeloogde zwerfstenen voor, zowel van noordelijke als van oostelijke herkomst. Jaren achtereen boden keienstorten in de zandzuigerij van Vos en Zeldenrust in Ellertshaar een goede gelegenheid hierin te verzamelen. Uit de aanwezigheid van met name bepaalde granofierische en ignimbrietische rapakivizwerfstenen concludeerde wijlen J.H.Zandstra (RGD-Haarlem) destijds, dat deze een aanwijzing vormden voor een Menapien-ouderdom.
Het zwerfsteengezelschap op de keienstorten van Ellertshaar is bijzonder van samenstelling. Elders in zandzuigerijen in
Oost-Drenthe en Oost-Groningen zien we een vergelijkbaar beeld, hoewel minder 'uitbundig' dan in Ellertshaar. De hoeveelheid zwerfstenen is er minder, maar ook de grootte ervan verschilt. Het zwerfsteengezelschap bestaat uit een mengeling van oostelijke, uit Duitse middelgebergten afkomstige, zwerfstenen en Scandinavisch materiaal. Onder het oostelijke materiaal komen veel vulkanieten voor uit het Thüringerwoud, naast soms zeer grote, rossig rood gekleurde bontzandstenen. Deze worden vergezeld van zandsteentypen uit Mesozoïsche afzettingen in het Wiehengebergte en het Teutoburgerwoud in Duitsland. Regelmatig worden ook grote stukken verkiezeld Tertiair bruinkoolhout uit het oosten van Duitsland gevonden.
Onder de noordelijke zwerfstenen bij Ellertshaar komen veel opmerkelijk veel rapakivi's voor vergezeld van talrijke rode oostzee-
porfieren. Opvallend bij deze laatste is het relatief hoge percentage typen met een eutaxitische
(lees ignimbritische) structuur. Verder komen van deze Oostbaltische porfiersoort ook varianten als vulkanische breccies en agglomeraten voor. Verder worden regelmatig zwerfstenen gevonden die afkomstig zijn uit het Oslogebied in Zuid-Noorwegen. Rhombenporfier komt regelmatig voor, naast larvikiet, nordmarkiet en ook ekeriet.
Het ligt voor de hand te denken dat het noordelijke materiaal afkomstig is uit een ter plaatse aanwezige keileemafzetting uit de Saale-ijstijd. Dit is echter niet waarschijnlijk. Ten eerste wordt voorafgaand aan de zandexploitatie deze keileemlaag afgevoerd. In de tweede plaats wijken de zwerfkeien uit de keileem in verweringsgraad en samenstelling duidelijk af van de stenen op de keienstorten. De typensamenstelling van de zwerfsteenrapakivi's is anders van die van grotere diepte. Dit geldt vooral voor de rode Oostzeeporfieren. Eutaxietische typen , vulkanische breccies en dito conglomeraten komen nauwelijks in de Saalekeileem voor. We vinden daarin vrijwel uitsluitend de dichte, massieve vorm van rode Oostzeeporfier. Oslogesteenten ontbreken ten ene male in de bovenliggende Saalekeileem.
De gebleekte zwerfstenen op de keienstorten tonen voor een deel weinig sporen van afronding door smeltwatertransport. Dit kan duiden op smeltwatertransport in/op drijvend grondijs. Illustratief is de vondst bij Ellertshaar van een groot kwetsbaar stuk onverweerd barnsteen met gletsjerkrassen. Het vlak afgeslepen, gekraste oppervlak duidt primair op ijstransport. Het stuk barnsteen is zonder twijfel afkomstig uit dieper gelegen, oudere afzettingen.
Geconcludeerd kan worden dat het gezelschap noordelijke zwerfstenen op de keienstorten in Ellertshaar niet afkomstig is uit de bovenliggende Saalekeileem. De stenen zijn zonder twijfel afkomstig uit dieper gelegen fluvioglaciale afzettingen. Zoals hierboven aangestipt komen ook elders in Noord-Nederland en Noordwest-Duitsland op enige diepte vergelijkbare niveau's voor met gebleekte en deels uitgeloogde zwerfstenen. Deze zwerfsteenhorizonten dateren vermoedelijk uit het Cromerien C, een glaciale periode die voorafging aan de Elster-ijstijd en die gepaard ging met een grote landijskap. Het is niet onmogelijk dat het noordelijke materiaal in Ellertshaar ook uit het Cromerien C stamt. Het laatste woord is hierover niet gezegd.
|
![]() |
Ekeriet - Zwerfsteen van Ellertshaar (Dr.). |
Rhombenporfier - Zwerfsteen van Ellertshaar (Dr.). |
De oorspronkelijke bedding van de Eridanos en zijn zijrivieren werd in de loop
van het Pleistoceen door opeenvolgende landijsuitbreidingen steeds verder
uitgeruimd. Toch zijn de contouren van de rivier op de landkaart nog wel te herkennen.
Als we kijken naar het verloop van de Botnische Golf en in het verlengde
daarvan naar de Oostzee met zijn merkwaardige ombuiging naar het westen, dan is
het niet moeilijk daarin de loop van een rivier te herkennen, met daar aan toegevoegd de Finse
Golf en de Golf van Riga als samenvloeiingspunten van zijrivieren.
De invloed van Oer-Elbe en Oer-Wezer
In het Vroeg-Pleistoceen werd zandig verweringsmateriaal ook uit anderen delen
van Europa door rivieren naar ons land vervoerd. Uit het midden en het oosten van Duitsland is
eveneens veel zand en grind in de bodem van Noord-Nederland terecht gekomen. Tienduizenden
jaren achtereen maakten voorlopers van de Elbe en de Wezer
deel uit van het stroomstelsel van de Eridanos. De sedimenten die deze
rivieren hier hebben afgezet rekent men tot de Formatie van Appelscha. Het grind hierin
is door zijn gevarieerde samenstelling bonter van uiterlijk dan grind uit de Formatie van Peize
Terzijde
Barnsteen en bruinkool in de bodem van Noord-Nederland
In de Formatie van Peize komen één of meer niveau's voor met klei- en modderafzettingen met daarin bijzonder veel verspoelde bruinkool- en houtresten. De stukken fossiel hout zijn in hoofdzaak samengesteld uit naaldhout en zijn doorgaans sterk afgerond. Dit laatste impliceert transport door rivierwater. De opgezogen zwartbruine fragmenten hout en bruinkool gaan af en toe vergezeld van barnsteen, soms zelfs in vrij grote hoeveelheden. Tussen de houtresten komen sterk afgeronde rolstenen voor van samengeperst zwart bruinkool. In sommige daarvan worden kleine partikels barnsteen aangetroffen. Het is zeer waarschijnlijk dat we hier te maken hebben met verspoeld bruinkool uit Oligocene en/of Miocene bruinkoolafzettingen en voor het barnsteen wellicht met materiaal dat afkomstig is uit bruinkoolzanden uit het oosten van Duitsland.
De klei- en modderafzettingen in de Formatie van Peize dateren uit het Tiglien. Tussen de houtresten worden regelmatig fossiele okkernoten (Juglans bergomensis) gevonden, vergezeld van meest sterk afgesleten vruchtkegels van Pinus (pijnboom) en Picea (spar). Of al het hout- en bruinkoolmateriaal afkomstig is uit Oostduitse bruinkoolafzettingen, is niet waarschijnlijk. Een deel lijkt van jongere datum te zijn. Nader onderzoek zal dit duidelijk moeten maken.
Een deel van het fossiele plantaardige materiaal zal door voorlopers van de Elbe (=Saale rivier) naar onze streken zijn getransporteerd. De lage soortelijke massa staat zo'n lange transportweg niet in de weg. Afhankelijk van de stroomsnelheid van het rivierwater, zal een deel van het material in zwevende toestand zijn vervoerd.
Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw is bekend dat in het oosten van Duitsland in sommige afzettingen van Tertiair bruinkoolzand grote hoeveelheden verspoeld barnsteen voorkomen. Deze zanden zijn van mariene oorsprong en zijn tussen afzonderlijke bruinkoollagen ingeschakeld. Het barnsteen blijkt na onderzoek nagenoeg identiek te zijn aan Baltisch barnsteen. Vanaf 1975 is door de toenmalige Oostduitse regering besloten deze barnsteenhoudende zanden in een bruinkoolgroeve bij Bitterfeld bij Leipzig, te gaan exploiteren. De geschatte voorraden barnsteen bedroegen destijds vele tienduizenden kilo's.
Na de 'Wende' heeft men de winning van barnsteen bij Bitterfeld nog tot 1992 voortgezet. Daarna is men ermee gestopt. Het was niet langer rendabel. Vervolgens heeft men het enorm uitgestrekte terrein van de bruinkoolgroeve Goitsche bij Bitterfeld, waar deze barnsteenhoudende zandlagen voorkwamen, vol water laten lopen. Het gebied is sindsdien veranderd in een recreatie- en natuurgebied met in de ondergrond nog steeds een grote schat aan barnsteen.
In het Laat-Tertiair en in het Vroeg-Pleistoceen zijn op verschillende plaatsen in het oosten van Duitsland bruinkoolafzettingen en mariene bruinkoolzanden door rivierwater aangesneden en geërodeerd. De vrijgekomen erosieproducten werden via rivieren in het stroomstelsel van de Eridanos gebracht en verder richting Noordzee getransporteerd. De bodem in Noord-Nederland en die in het noorden en noordwesten van Duitsland is plaatselijk rijk aan barnsteen. Talrijke stukken zullen via een aantal tussenstappen afkomstig zijn uit het Oostzeegebied. Zeker een deel van het barnsteen, zeker in dieper gelegen afzettingen is weliswaar eveneens afkomstig uit het Oostzeegebied, maar lijkt na een vele miljoenen jaren durende omweg, via het oosten van Duitsland met rivierwater ook in ons land terecht te zijn gekomen.
De eerste Nederlandse geoloog W.C.H.Staring merkte de Duitse herkomst
van verschillende steensoorten in het oostelijke grind al op, toen hij in 1858 schreef:
|
Met de steensoorten uit de Mindense gebergten zal Staring destijds de talrijke
grijswitte, geelbruine en roodachtige zandstenen bedoeld hebben, vergezeld van fossielen van Jura-ammonieten en
Krijtsponzen. Veruit het belangrijkste grindcomponent in de
Formatie van Appelscha wordt echter gevormd door witte kwarts. Dit veroorzaakt mede de
overwegend lichte tint van het grind. Naast veel melkkwartsen die vaak uit dichte
halftransparante kwartsieten blijken te bestaan, komen ook veel witte gangkwartsen
voor. Deze laatste zijn afkomstig uit Paleozoïsche gesteenten uit Duitse
Middelgebergten en wellicht ook nog uit gesteenten in Polen en Tsjechië. Aangezien het
onderscheid tussen beide kwartstypen niet altijd te maken is, vat men melkkwarts en gangkwarts
doorgaans samen als witte kwarts.
|
Grindhoudend zand uit de Formatie van Urk met o.m. witte kwarts, zandsteen en radiolariet Emmerschans (Dr.).Zand en grindbestanddelen zijn weliswaar door de Rijn afgezet, de bestanddelen zelf zijn afkomstig uit geërodeerde oudere rivierafzettingen. Rijn-eigen materiaal is vrijwel uitsluitend in de fijne zandfractie te vinden. Het zijn zwarte vulkanische mineralen (augiet) uit de vulkanische Eifel in Duitsland. Bijzonder zijn de vondsten van een tweetal grote vulkanische zwerfstenen, die als 'dropstone' in deze zanden ingebed waren. De ene was een violetpaars verweerde, sterk vesiculaire basalt, de andere was een zwerfsteen van lichtkleurige tuf. Beide zijn zonder twijfel afkomstig uit de vulkanische Eifel. |
Veel voorkomende steensoorten in grind van oostelijke herkomst zijn de zeer variabele, pastelkleurige
vulkanieten uit Saksen-Anhalt, Saksen en vooral uit
het Thüringerwoud. Het zijn voornamelijk zeer silicarijke porfieren (paleorhyolieten). De meeste zwerfsteentjes die hier gevonden worden komen in meerderheid uit het Thüringerwoud. Grindsteentjes van kiezelige grijsgroene radiolariet, zwarte
lydiet en opvallend horizontaal gestreepte ignimbrietische porfiertjes zijn zeer
waarschijnlijk uit Saksen en het Ertsgebergte aangevoerd. Behalve deze zijn in het oostelijke grind ook nog andere
gesteentesoorten te vinden, kiezeloölieten bijvoorbeeld en allerlei soorten (Mesozoïsche) zandsteen,
conglomeraat, cementkwartsiet, kleine agaatjes en paarse kiezelsteentjes
van amethist.
Samenvattend, afgezien van witte kwarts wordt het oostelijk grind vooral gekenmerkt door het voorkomen van lydiet/radiolariet, Thüringerwoudporfier en heel veel rolsteentjes van rossig getinte en geelbruin gebleekte bontzandsteen.
Heel bijzonder zijn vondsten van cementconglomeraat, een keihard geelwit
kiezelgesteente dat voor een belangrijk deel uit rolstenen van witte halftransparante
kwarts bestaat, soms vergezeld van zwarte lydiet en verkiezeld hout.
Het bindmiddel, de matrix, bestaat uit een dicht kiezelig kwartszandmengsel
dat onder de loep aan voegencement doet denken. Dit conglomeratisch gesteente is
alleen bekend uit Bohemen in Tsjechië en wellicht ook uit de omgeving van Helmstedt in Duitsland.
Lavendelblauw verkiezelde fossielen
Het herkennen van grindstenen is vooral voor beginnende stenenverzamelaars een uitstekende opstap naar ingewikkelder gesteentesoorten. Het sortiment iseen stuk geringer dan onder noordelijke zwerfstenen. Bovendien is de meerderheid van sedimentaire herkomst, lees zandstenen. lydiet en radiolariet. Dit maakt het herkennen niet zo ingewikkeld. Toch zijn er maar weinig amateurgeologen die zich op het herkennen en verzamelen van grindstenen hebben toegelegd. De meeste aandacht gaat uit naar verkiezelde fossielen die in relatief grote aantallen in deze Vroeg-Pleistocene zanden te vinden zijn. Vooral het grind uit de Formatie van Appelscha is er relatief rijk aan.
Het bekendst zijn Ordovicische sponzen met als voornaamste vertegenwoordigers
Aulocopium en Astylospongia. Minder opvallend maar zeker niet minder
gevarieerd zijn de talloze meest kleine verkiezelde fragmenten van tabulate koralen. De belangrijkste
en meest gevonden soorten hiervan worden samengesteld door favosieten en
heliolieten. Hoewel veruit de meeste van Ordovicische ouderdom zijn, komen
in vrijwel iedere verzameling soorten voor van Vroeg-Silurische (Llandovery)
tabulaten zoals Heliolites interstinctus.
Onderzoek aan met name de Paleozoïsche sponzenfauna in deze rivierzanden werpt
langzamerhand steeds meer licht op de mogelijke herkomstgebieden van het verkiezelde fossiele
materiaal. Vaak wordt aangenomen dat het herkomstgebied van de
lavendelblauwe verkiezelingen in de noordoostelijke Oostzee gezocht moet
worden, immers daar komen nog op uitgebreide schaal kalksteenafzettingen voor uit het
Ordovicium. Ook de zuidelijke Botnische Golf komt hierbij in beeld. Toch komt de
fossiele fauna in de afzettingen daar in het geheel niet overeen met de soortensamenstelling
in onze Pleistocene zanden. Vooral de sponzenfauna wijkt erg af, zowel in sortiment als in aantallen.
Uit studies aan verschillende sponzencollecties van particulieren en musea in
Scandinavië en de Baltische staten komt langzamerhand een beeld naar voren
dat het herkomstgebied van de lavendelblauwe verkiezelingen op het Baltisch schild wellicht meer in
noordoostelijke richting moet worden gezocht, tussen het Russische
St.Petersburg en de Witte Zee in. Het laatste woord is hierover nog niet
gezegd. De moeilijkheid is dat de oorspronkelijke kalksteenafzettingen, waar deze fossielen al in verkiezelde toestand in aanwezig waren, door verwering en oplossing geheel zijn verdwenen. Een andere moeilijkheid is dat opeenvolgende glaciaties op het Baltisch schild vrijwel iedere reconstructie van mogelijke transportwegen van deze fossielen vernietigd hebben. Niet alleen de moedergesteenten van deze fossielen zijn niet meer aanwezig, ook evt. Laat-Tertiaire en Vroeg-Pleistocene rivierzanden met daarin verkiezelde sponzen en koralen zijn in het hoge noorden niet bewaard gebleven.