Vulkanen zijn onderling zeer verschillend. Er zijn kleine, heel grote,
platte, kegelvormige en ook spleetvormige vulkanen. We vinden ze
op land, op geïsoleerde eilanden midden in de oceaan, onderzees
en zelfs kennen we vulkanen die door dikke lagen gletsjerijs bedekt
zijn. Kortom, de wereld van vulkanen is veelzijdig en fascinerend,
de gesteenten die daarbij ontstaan niet minder.
Op aarde komen duizenden vulkanen voor. Daarvan komen er per jaar
ongeveer 60 tot uitbarsting. Meestal betreft het kortdurende, niet al te
hevige erupties, die vaak het nieuws niet eens halen. Sommige
vulkaanuitbarstingen daarentegen zijn indrukwekkende gebeurtenissen die met
enorme verwoestingen gepaard gaan. Die vormen wel nieuws, vaak
dagen achtereen, vooral als ze gevolgen hebben voor het vliegverkeer.
Gelukkig komen deze uitbarstingen maar zelden voor.
Vulkanen vormen heel vaak kegelvormige heuvels van maar enkele
honderden meters hoog. Andere daarentegen vormen grote, bergachtige
massieven van vele kilometers hoogte. De hoogste berg in Europa is
zelfs een vulkaan. Het is de 3700 meter hoge Teide op het Spaanse
eiland Tenerife, een van de Canarische eilanden. Vanaf de bodem van
de Atlantische Oceaan is de Teide ruim 7,5 kilometer hoog. Maar het kan nog hoger. De Mauna Loa op Hawaï is de hoogste vulkaan op aarde. Vanaf de zeebodem rijst
deze ca. 10 km omhoog!
Vulkanen zijn opgebouwd uit materiaal dat in lagen boven elkaar is
afgezet. Vaak is er een verband tussen de samenstelling van het
magma en de vorm van de vulkaan. Onder een vulkaan bevindt zich
een magmareservoir, dat doorgaans magmakamer genoemd wordt.
Vanuit de magmakamer loopt een pijp- of spleetvormige verbinding naar de
kratermond van de vulkaan. Een vulkaan barst doorgaans pas uit als
het 600 – 1600 graden hete magma onder hoge druk zich een weg naar
boven en naar buiten baant. Vulkanen kun je vergelijken met een
veiligheidsventiel op een snelkookpan. Wordt de druk te hoog dan
ontsnapt met veel lawaai uit de pan stoom, net zo lang tot de druk
weer onder een bepaalde waarde komt. Bij vulkanen komt behalve stoom
ook een massa ander materiaal mee naar buiten.
![]() |
Model van een vulkaan. De verplaatsing van magma in de magmakamer onder de vulkaan gaat vaak gepaard met talrijke aardbevingen. |
Magmakamers onder vulkanen zijn doorgaans gecompliceerd van bouw
en vorm. Het zijn verzamelplaatsen van magma. Ze kunnen zich op
grote diepte bevinden, op de overgang van mantel naar aardkorst, maar
kunnen ook op een veel hoger niveau in de aardkorst voorkomen, zelfs
tot vrij dicht onder het aardoppervlak.
Afhankelijk van de wijze hoe en met welke snelheid magma in de
aardkorst opstijgt, kent een magmakamer een of meer toevoerkanalen
naar het aardoppervlak. Ook de samenstelling van het magma
beïnvloedt de vorm van een magmakamer.
Verschillende geologische processen kunnen oorzaak zijn dat gesmolten
gesteente in de aardkorst opstijgt. Magma is een gesteentesmelt dat
afhankelijk van de samenstelling meer of minder vloeibaar is. Magma rijk
aan kiezelzuur is zeer stroperig van karakter. Deze zogenoemde ‘zure’
magmatypen kunnen door hun taaivloeibaarheid een stevige gesteenteprop
vormen in de vulkaanpijp. Ook kunnen ze in de aardkorst horizontale
magma-opeenhopingen (sills) en koepelvormige opeenhopingen (laccolieten)
vormen.
Magmatypen die rijk aan ijzer- en magnesiumhoudende bestanddelen zijn,
zoals basaltisch magma, komen van grotere diepte. Deze zijn vaak veel heter
en stromen ook veel makkelijker. Basaltisch magma vormt onderaards rond
vulkanen vaak zwermen van (sub)verticale gangen waarin het magma meest
als diabaas is uitgekristalliseerd. Diabaas is als zwerfsteen niet zeldzaam.
In Scandinavië zijn deze diabaasgangen vaak het enige dat van de vroegere
vulkanen is overgebleven.
In magma zijn gassen opgelost, vaak behoorlijk veel. De voornaamste zijn
waterdamp, kool- en zwaveldioxide. Vooral water kan in aanzienlijke
hoeveelheden in magma aanwezig zijn. Naar mate magma in de aardkorst
omhoog stijgt neemt de algehele druk af en begint het onder hoge druk
opgeloste gas zich in belletjes af te scheiden. Naar mate de magmakamer
verder vult en het magma opstijgt, neemt het gasvolume toe en daarmee
ook de reservoirdruk.
Belangrijk voor een vulkaanuitbarsting zijn factoren als de temperatuur van
het magma, de chemische samenstelling ervan en de hoeveelheid opgelost
gas. Vooral kiezelzuur vormt een rem op de beweeglijkheid. In combinatie of
afzonderlijk bepalen zij de stroperigheid – zeg maar vloeibaarheid – van het
magma. Basaltmagma is relatief arm aan kiezelzuur. Mede door zijn hoge
temperatuur bezit het een lage viscositeit. Basaltlava stroomt daarom vaak
makkelijk uit de krater en kan kilometerslange lavastromen vormen. Op Hawaï
zien we daar fraaie voorbeelden van. Hoe meer kiezelzuur het magma bevat
des te stroperiger de lava is en hoe groter de kans dat het vulkanisme
explosief van karakter zal zijn.
Verdieping
Het vullen van de magmakamer onder een vulkaanlichaam met vloeibaar gesteente kan zeer lange tijd
in beslag nemen. Gasdruk in de magmakamer is meestal de oorzaak dat de vulkaan erboven uitbarst.
Het waarom en de wijze waarop een uitbarsting zich manifesteert is verschillend. Soms wordt op een
relatief rustige wijze vrijwel uitsluitend lava geproduceerd, soms zijn de uitbarstingen veel explosiever
van aard en vloeit er geen lava uit de krater. Het explosieve karakter van een vulkaanuitbarsting wordt
bepaald door de chemische samenstelling van het magma en de hoeveelheid opgelost gas.Magmatypen
die rijk aan kiezelzuur zijn, staan aan de basis van zeer heftige vulkaanuitbarstingen.
Magma dat lange tijd in gesmolten toestand in de magmakamer verkeert, heeft de neiging om zich
te gaan splitsen in lichtere en zwaardere bestanddelen. Dit noemt men magmadifferentiatie. De
zwaardere, meer basische bestanddelen verzamelen zich onderin de magmakamer, de lichtere
bestanddelen zoeken het hogerop. Dit laatste type magma is ook het rijkst aan kiezelzuur.
Als gevolg van de moleculaire structuur van kiezelzuur (SiO2) is dit magmatype zeer taai. Het vloeit
nauwelijks. Differentiatieprocessen kunnen daarom aanleiding zijn dat basaltische vulkanen toch
verwoestend kunnen uitbarsten met de vorming van gloedwolken, waaruit vervolgens ignimbrieten
kunnen ontstaan.
Bij het opstijgen in de aardkorst zullen de opgeloste gassen in het magma zich steeds meer als
belletjes afscheiden. Toevoer van meer magma onderin de magmakamer kan oorzaak zijn dat de
druk toeneemt waardoor het magma bovenin de magmakamer verder richting aardoppervlak stijgt.
Het gevolg is een sterke toename van gasbellen. In kiezelzuurrijke, taai vloeibare magmatypen
kunnen gasbellen maar met moeite ontwijken. Het gevolg is een sterk schuimende massa
gesmolten gesteente die naar mate het aardoppervlak in zicht komt, enorm in volume toeneemt
en tenslotte met onvoorstelbaar veel geweld uit de vulkaankrater te voorschijn komt. Een voorbeeld
van een verhard, uit opgeschuimd magma gevormd gesteente is puimsteen.
Het uitbarsten van een vulkaan wordt wel eens vergeleken met het openen van een fles bier of
champagne. Bij het openen van de fles valt de druk plotseling weg. Dit zorgt voor de explosieve
vorming van koolzuurgasbelletjes. Het grote aantal gasbelletjes dat ontwijkt staat garant voor
een indrukwekkend spuiteffect. Nadat het meeste gas ontweken is, blijkt de fles voor een groot
gedeelte leeg te zijn. Een vergelijkbaar effect treedt op in magmakamers onder vulkanen als die uitbarsten.
Bij vrijwel iedere vulkaan is de situatie anders en is de wijze van uitbarsten afhankelijk van een
complex samenspel van factoren. Sommige vulkanen zijn vrijwel voortdurend actief, andere barsten
met grote tussenpozen uit. Vaak wisselen perioden van explosieve activiteit af met perioden waarop
er voornamelijk lava geproduceerd wordt.
Het opstijgen van magma onder de vulkaan en de ontwikkeling van steeds
meer gasbellen doet het vulkaanlichaam letterlijk zwellen. Uit
satellietmetingen is vast komen te staan dat een uitbarsting van de
Etna in Zuid-Italië soms voorafgegaan wordt door het uitzetten van de
vulkaan. Bij andere vulkanen zien we vergelijkbare verschijnselen. Het
verplaatsen van het magma en de steeds groter wordende gasdruk
veroorzaakt daarnaast talrijke kleine aardbevingen. Zij vormen vaak
een teken dat een uitbarsting aanstaande is.
Een vulkaanlichaam is doortrokken van spleten en scheuren die zich
tengevolge van de enorme druk kunnen verwijden. Daarmee maken zij
de weg vrij voor de schuimende massa magma dat vaak met
onvoorstelbaar geweld naar buiten treedt. Naast magmadruppeltjes
zal ook veel losgescheurd vast materiaal naar buiten geblazen worden.
Fijn vulkanisch as ontstaat vooral doordat het schuimmengsel van gas
en magma in zeer kleine fragmenten tot grote hoogte de lucht in wordt
geblazen, samen met een substantieel gedeelte van het overige, vaste
materiaal.
Bij veel vulkanen gaat de aanvankelijke explosieve uitbarsting geleidelijk
over in een meer rustiger fase, waarbij vooral lava uit de krater vloeit.
Als de eruptie voorbij is, is het silhouet van de vulkaan soms dramatisch
veranderd. Ook na een eruptie is niet alle gevaar geweken. Regen kan het
losse vulkanische materiaal op de vulkaanhellingen veranderen in
modderstromen. Deze lahars kunnen net als pyroklastische stromen grote verwoestingen
aanrichten, waarbij vaak veel slachtoffers te betreuren zijn.