Onder zwerfstenen vormen porfieren een zeer heterogene groep
stollingsgesteenten. In dat opzicht verschillen ze niet van andere
gesteentegroepen. Het heeft niet alleen te maken met de wijze van
ontstaan, maar ook met de samenstelling van het magma of de lava
waaruit ze zijn ontstaan.
Porfieren zijn vulkanische gesteenten met een meer of minder dichte
grondmassa, met daarin opgenomen eerstelingkristallen (fenokristen), die klein dan wel groot kunnen zijn.
Afhankelijk van de samenstelling kunnen deze eerstelingen uit kwarts,
kaliveldspaat en plagioklaas bestaan of vormen combinaties. In eerste
instantie waren porfieren gesteenten met uitsluitend lichtkleurige
eerstelingen. Basalt, diabaas en andere vulkanieten met voornamelijk
eerstelingen van (basische) plagioklaas met daarnaast donker gekleurde eerstelingkristallen van
hoornblende en augiet, zijn vaak ook porfierisch ontwikkeld. Toch
werden deze een tijdlang niet als zodanig gezien en noemde men deze gesteenten porfierieten.
Intermezzo
Veel gesteentenamen zijn afgeleid van vindplaatsen. Met ‘porfier’ is dat niet zo. Deze naam is
afgeleid van het Griekse ‘porphyrites’, waar het woord ‘porphyros’ in zit, dat purper betekent.
De Romein Plinius vermeldt in 56 n.Chr. dat dit gesteente uit Egypte gehaald wordt. Het porfierische
gesteente komt voor in het gebergte tussen de Nijl en de Rode Zee, ten westen van het huidige
Hurghada.
Romeinen waren gek op fraaie gesteenten. Deze Egyptische porfiersoort was zeer gewild en
vooral ook kostbaar. Men gebruikte het gesteente om er zuilen van te maken, maar ook prachtig
geslepen vazen en andere kunstvoorwerpen. Het moet een hels karwei zijn geweest om uit dit
harde gesteente dergelijke verfijnde voorwerpen te maken.
Het porfiergesteente heeft een donker bruinrode, ietwat naar purper neigende kleur, met daarin
opgenomen talrijke lichtrose tot witte eerstelingen van plagioklaas. Daarnaast is ook vrij veel
hoornblende en hematiet aanwezig. Het ietwat blauwachtige zwart van de hematiet in de hoornblende
kristallen en de rode kleur van de grondmassa veroorzaken de naar purper neigende kleur.
Tegenwoordig is het vooral de structuur die bepaalt of het gesteente
een porfier is of niet. De samenstelling komt hierbij op de tweede
plaats. Naast kwartsporfieren kennen we dus ook diabaas- en
basaltporfier. Hierbij is er niets op tegen om deze gesteenten te
benoemen naar de meest voorkomende soort eerstelingen,
bijvoorbeeld plagioklaasporfier of augietporfier.
Veel porfieren zijn in gangen en spleten in de aardkorst gevormd.
De omstandigheden op die plaatsen verschilden soms sterk van
porfieren die aan de aardoppervlakte ontstaan zijn. In enige meters
brede gangen koelt het magma aan de buitenzijde weliswaar snel af,
maar kunnen de binnenste delen nog betrekkelijk lang warm blijven.
De grondmassa tussen de eerstelingen zal hier kristalliseren tot een
fijnkorrelig mengsel, waarvan de afzonderlijke mineraalkorrels met
de loep nog te herkennen zijn. Dit kunnen we heel goed bij
granietporfieren constateren. Verloopt de afkoeling sneller dan
kristalliseert het gesteente uit tot een gewone kwartsporfier of
rhyoliet met een dichte grondmassa, die zich niet onderscheidt van
porfiertypen die aan het aardoppervlak zijn ontstaan.
Hoewel het oorspronkelijke gesteentevoorkomen aan zwerfstenen
niet meer valt af te lezen, mogen we aannemen dat een aanzienlijk
aantal van hen, niet aan het aardoppervlak is ontstaan, maar
gevormd is als ganggesteente. De gesteenten op het Baltisch
schild in Scandinavië zijn doorgaans tot een niveau geërodeerd
waarbij vulkanische gesteenten die ooit aan het aardoppervlak zijn
ontstaan, allang verdwenen zijn.
Afhankelijk van hun ontstaansmilieu kunnen porfieren een verschillend
uiterlijk bezitten. Deze verschillen zien we ook terug bij zwerfsteen
porfieren. Omdat het bij zwerfstenen om losse objecten gaat, geldt
bij hen uitsluitend het korrelgrootteverschil van de grondmassa. Bij
zwerfstenen geldt daarom de volgende regel: Zijn de mineralen in
de grondmassa met een loep nog in afzonderlijke korreltjes te
ontwaren, dan hebben we met een ganggesteente te maken. Is
de grondmassa onherkenbaar dicht, dan spreken we van een
uitvloeiingsgesteente ofwel een vulkaniet.
Dat porfieren tot de uitvloeiingsgesteenten gerekend worden, heeft
vooral te maken met de veronderstelling vroeger dat ze alle
uit lava zijn ontstaan. Maar, of magma als lava uit de krater vloeit
hangt vooral af van temperatuur, gehalte aan kiezelzuur (SiO2)
en de aanwezigheid van vluchtige stoffen, water voorop. Kiezelzuurrijke
magmatypen bezitten een hoge viscositeit. Ze stromen met moeite of zelfs in het geheel niet.
Kiezelzuur remt door zijn neiging tot samenklontering de
beweeglijkheid van magma, vooral als het magma tegen het
kristallisatiepunt hangt. Water daarentegen werkt als een soort
smeermiddel. Zolang magma onder hoge druk staat kan water lang
in oplossing blijven.
Hoe de verschillende porfiersoorten zijn ontstaan is afhankelijk van
het type vulkanisme en de plaats van vorming. Bovendien speelt
de samenstelling van het magma een zeer belangrijke rol. Onder
het aardoppervlak, tussen magmakamer en de vulkaankrater,
scheiden water en andere vulkanische gassen zich steeds meer in
bellen af. In kiezelzuurrijk magma neemt hierdoor de viscositeit enorm
toe. De gasbellen blijven hoe langer hoe meer gevangen. Stijgt het
magma in de kraterpijp verder omhoog dan neemt door
drukvermindering het gasvolume enorm toe, waarbij deze slechts met
de grootste moeite uit het magma kunnen ontwijken. Deze processen leiden
tenslotte in de kratermond van vulkanen tot zeer explosieve situaties.
Hierbij vloeit er geen of nauwelijks lava uit de krater.
Vulkaanuitbarstingen van kiezelzuurrijk magma gaan vaak gepaard met
enorme pyroklastische stromen, ook wel gloedwolken genoemd. Deze gloeiend hete stoflawines razen langs de vulkaanhelling naar beneden, het voorland in, alles op hun weg verwoestend. Als de wolken tot rust komen ontstaan daaruit dikke afzettingen van zeer heet vulkanisch materiaal. Onder
omstandigheden kunnen uit deze afzettingen door versintering keiharde gesteenten
ontstaan, die in veel opzichten aan dichte lavagesteenten doen denken.
Degelijke vulkanieten noemt men ignimbrieten. Veel van onze zwerfstenen
van kwartsporfier op deze wijze zijn ontstaan. Daarnaast kunnen
kwartsporfieren door snelle afkoeling ook onderaards in gangen ontstaan
of in kraterpijpen van vulkanen.
Basaltische magmatypen zijn anders van samenstelling dan granietische.
Ze bevatten veel minder kiezelzuur (SiO2). Bovendien is de temperatuur
van basaltisch magma vaak erg hoog (1000 – 12000 C). Het kiezelzuur
wordt bij de kristallisatie gebruikt om mineralen als olivijn, augiet,
hoornblende en biotiet te vormen. Het geringer gehalte aan kiezelzuur
maakt dat basaltisch magma veel makkelijker stroomt dan granietisch
magma. Uitvloeiingen van basalt kunnen lavastromen vormen van
kilometers lengte. Op Hawaï zijn ze geen onbekend verschijnsel.
Lava staat dus aan de basis van talrijke soorten porfieren, maar lang
niet alle porfieren zijn uit lava ontstaan. Vandaar dat de uitdrukking
‘vulkaniet’ te verkiezen is boven dat van ‘uitvloeiingsgesteente’.