Zwerfsteenkoralen van dit genus noemt men ‘orgelpijpkoraal’
vanwege de losse bouw van het kalkskelet (=phaceloïd), dat
uit een groot aantal smalle, cylindrische corallieten bestaat. De
losstaande koraalbuisjes zijn door horizontale, trechtervormige
dwarsbuisjes (tubuli) met elkaar verbonden.
Uit een groot aantal zwerfsteenvondsten blijkt dat de onderlinge afstand
van de corallieten sterk kan varieren. Bij sommige Syringopora’s zijn de
corallieten dicht opeengepakt, waardoor er weinig tussenruimte over blijft.
Desondanks blijven de koraalskeletten phaceloïd. Ceroïde vormen,
waarbij de corallieten zo dicht aaneen sluiten dat ze hoekige doorsneden
aannemen, zijn van syringopora’s niet bekend. Juveniele kolonies bezitten
een dendroïde bouw, omdat de losstaande, vertakte corallieten struikvormig
(dendroïd) naar buiten uitwaaieren. Bij meer volgroeide kolonies verlopen
de corallieten zwak divergerend parallel aan elkaar.
De corallieten bezitten in verhouding dikke tot zeer dikke wanden. De
binnenwand is bij sommige soorten glad, maar kan ook gekarteld zijn.
De kartelingen dragen in sommige gevallen korte septale stekels. De
tabulae zijn trechtervormig naar onderen uitgestulpt. Ze vormen samen,
net als bij Syringolites, een smal tubulevormig buisje dat in de coralliet
een enigszins slingerend verloop heeft. Op overlangse doorsneden blijkt
dat het buisje naar een tubule afbuigt en daarmee een doorgaande
verbinding vormt naar een naburige coralliet.
Kolonies van Syringopora bezitten een open skeletstructuur. We kunnen
de bouw van deze koralen zien als een aanpassing aan een weinig
dynamisch zeemilieu met van tijd tot tijd veel slibdeeltjes in het water.
Koraalskeletten van halysieten bezitten vergelijkbare aanpassingen.
Heliolieten die nog beter bestand waren tegen een hoge slibbelasting,
zochten het vooral in massieve kolonievormen met een afwijkende
skeletstructuur.
De tubuli bij Syringopora zijn in feite porieverbindingen tussen twee
naburige corallieten. Een vergelijkbare verbinding zagen we eerder bij
Priscosolenia met zijn solenia. De porieverbindingen bij deze laatste
danken hun vorm aan een bijzondere geometrie van het kalkskelet.
Zwerfstenen van Syringopora worden regelmatig verward met kettingkoralen,
vooral kleine exemplaren. Het valse beeld van kettingen wordt bij Syringopora
veroorzaakt doordat aan het afgesleten zwerfsteenoppervlak hier en daar
corallieten met hun tubuli zijn aangesneden. Ze vormen plaatselijk korte
schijnkettingen. In tegenstelling tot echte kettingkoralen zijn bij een ‘ketting’
bij Syringopora nooit meer dan drie, hooguit vier corallieten betrokken.
Bovendien zijn de corallieten bij Syringopora duidelijk anders van vorm
dan bij halysieten.
Van Syringopora zijn een aantal soorten beschreven, waaronder de
bekende, vaak in oude zwerfsteenliteratuur genoemde S. bifurcata. Voor
verzamelaars is het op naam brengen van syringopora’s zonder metrisch
microscopisch onderzoek geen optie, op twee uitzonderingen na:
S. maxima en S. affabilis.
Syringopora maxima bezit bijzonder grote corallieten (tot 4mm) en is
daardoor niet moeilijk van de overige syringopora’s te onderscheiden.
S. affabilis daarentegen is een zeer fijn gebouwde soort met coralliet-
doorsneden van minder dan een millimeter. S. affabilis is bovendien
symbiontisch vergroeid met een stromatopoor, vooral met Symplexodictyon.