Afwijkende weergave

Op dit moment wordt er gewerkt aan het geschikt maken van de website voor tablets en mobiele apparaten. Het kan zijn dat de weergave hier en daar nog niet optimaal is. Wij vragen daarvoor uw begrip.

 

 


Rhombenporfier kennen we als lava en als ganggesteente. Het

verwante dieptegesteente is ook bekend, dat is larvikiet. Larvikiet

is chemisch identiek aan rhombenporfier. Ook in mineralogisch

opzicht zijn er overeenkomsten. Dit blijkt uit de enigszins afgeplatte

vorm van de veldspaten die op doorsnede in larvikiet en in zijn

bruinrode variant Tönsbergiet dezelfde rhombische vorm hebben

als de veldspaateerstelingen in rhombenporfier. Rhombenporfier wordt

beschouwd als het uitvloeiings- en ganggesteente van larvikiet.
 

 


 

Terzijde

Rhombenporfier is een naam die al in 1810 door Leopold von Buch aan het
gesteente is gegeven. De naam duidt op de spoel- en ruitvormige eerstelingkristallen van veldspaat
die het gesteente zo'n karakteristiek uiterlijk geven. Uit de samenstelling blijkt dat rhombenporfier beschouwd moet worden als het (sub)vulkanische equivalent van Larvikiet. Larvikiet is een meest grijsblauw gekleurd grof- tot grootkorrelig stollingsgesteente
dat het bekende Schiller-effect laat zien, het blauwwit of blauwgroen
oplichten van de veldspaten als we het gesteente in de hand bewegen.
Larvikiet wordt vanwege dit lichtspel op talrijke plaatsen in Zuid-Noorwegen als natuursteen geëxploiteerd.
 
Hoewel rhombenporfier als naam alom is geaccepteerd - in de zwerfsteengeologie
is het een belangrijk gidsgesteente - de naam porfierische microlarvikiet zou
in petrologische zin juister zijn. Maar deze naam kom je merkwaardigerwijs nergens tegen.


 


De samenstelling van larvikiet en rhombenporfieren is monzonietisch,

d.w.z. plagioklaas en kaliveldspaat komen bij benadering in gelijke

hoeveelheden voor. Bij rhombenporfieren zit plagioklaas vooral in

de eerstelingkristallen van veldspaat, kaliveldspaat is vooral aanwezig in de grondmassa.

Overgangen naar meer basische en omgekeerd ook naar meer silicarijke

(lees: trachietische) typen komen ook voor. Zo is het verschil tussen de

plagioklaasrijke basalt (B3) en sommige rechthoekporfieren (RP13)

zeer gering. Maar dit terzijde. De wijze waarop zwerfsteenliefhebbers

hun vondsten doorgaans bekijken en determineren maakt deze verschillen van

ondergeschikt belang.

 
 

 

Tnsbergiet_-_Werpeloh_Dldjpg Tnsbergietporfier_-_Zuidlaren_Drjpg

Tönsbergiet - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.).

 

Veel duidelijker dan in de grijze vorm van het gesteente dat wij als Larvikiet kennen, zijn in de variëteit Tönsbergiet spoelvormige veldspaten te herkennen die aan die van rhombenporfier doen denken.De afwijkende kleur van Tönsbergiet is omzetting van minerale bestanddelen veroorzaakt door veroudering.

Tönsbergietporfier - Zwerfsteen van Zuidlaren (Dr.).

 

Dit is het ganggesteente van Tönsbergiet. De bruinrode grondmassa is tamelijk grof met daarin verspreid talrijke grijswitte eerstelingen. Tönsbergietporfier is eigenlijk een rhombenporfier.

Rechthoekporfier_RP_13_Pipenhus-type_-_Fur_Limfjord_Dkjpg Rechthoekporfier_RP13_Ende-type_overgang_basalt_-_Vesteroya_Sandefjord

Rechthoekporfier - Strandvondst van Fur, Limfjord, Denemarken (Coll. K.Rinsma - Groningen).

 

Rechthoekporfieren zijn 'rhombenporfieren' met rechthoekige, lijstvormige of meer gedrongen hoekige eerstelingen. Rechthoekporfieren vormen het type RP13. Ze zijn te beschouwen als overgangen naar meer basaltische lavatypen. Op de foto is het zogenoemde Pipenhus-type afgebeeld.

Rechthoekporfier, RP13V, Ende-type - Zwerfsteen van Voera op Västeroya, Noorwegen.

 

De toevoeging 'V' betekent afkomstig uit het Vestfold-gebied.  Het is een type rechthoekporfier met grote vierkante, gedrongen rechthoekige eerstelingen. Dit type heeft de toevoeging 'Ende' gekregen. Het gesteente op de foto is macroscopisch nauwelijks van een plagioklaasporfierische Oslobasalt te onderscheiden.

 


Rhombenporfieren zijn met hun 55-58% SiO2 betrekkelijk silicarijke

gesteenten. Lava’s van deze samenstelling zijn in de regel tamelijk

visceus, ze vloeien niet makkelijk. De wijze waarop kiezelzuurmoleculen

(SiO2) met elkaar verknoopt zijn maakt het magma stroperig. Hoe

hoger het percentage SiO2 des te taaier het magma is. Dat dit bij

rhombenporfierlava’s klaarblijkelijk anders was, vormde lange tijd een

raadsel.

 


Uit veldonderzoek in het Oslogebied blijkt dat rhombenporfierlava’s

bij spleeterupties een lage viscositeit moeten hebben gehad,

waardoor ze betrekkelijk makkelijk over grote oppervlakken konden

uitvloeien. Dit lijkt in strijd met hun samenstelling en de doorgaans

grote aantallen eerstelingen die ze bevatten. Hoe dat makkelijke

vloeien toch mogelijk was? Een verklaring zou kunnen zijn dat rhombenporfierlava een

hoge temperatuur had. Het magma kwam immers van grote diepte

uit de onderste regionen van de aardkorst. Temperaturen van 1100 tot 1300oC, zoals

bij sommige basalten lijken ook voor rhombenporfierlava niet onwaarschijnlijk.

 


Een andere verklaring voor de dunvloeibaarheid van de lava is de

aanwezigheid van opgelost water en andere gassen. Dat verlaagt

de viscositeit. Onderzoekingen hebben aangetoond dat rhombenporfierlava

een hoog percentage fluor (0,25 tot 0,5 %) bevat. Wellicht was het

gehalte bij het uitvloeien zelfs nog iets hoger. Uit berekeningen blijkt

dat een hoog fluorgehalte lava een veel lagere viscositeit verleent

dan wat op grond van het silica-gehalte verwacht zou mogen worden.

Rhombenporfierlava zal daardoor slechts een tikkeltje stroperiger zijn

geweest dan het bekende ‘Kilauea-basalt’ op Hawaï, die, zoals bekend, kilometers lange vurige linten in het landschap vormen.  

 

 

Lava_uitvloeiing_van_de_Kilauea_Hawa
De dunvloeibaarheid van Kilauea-basalt op Hawaï, mede veroorzaakt door de hoge temperatuur, De dunvloeibaarheid van Kilauea-basalt op Hawaï, mede veroorzaakt door de hoge temperatuur, laat toe dat de lava kilometers ver kan uitvloeien, vaak tot in zee. Een vergelijkbaar hoge temperatuur, samen met de aanwezigheid van fluor en water, maakte dat rhombenporfierlava's in het Oslogebied eveneens dunvloeibaar moeten zijn geweest, waardoor duizenden vierkante kilometers ermee bedekt werden.

 


Was het rhombenporfiermagma relatief taaivloeibaar geweest, dan zouden

de erupties vermoedelijk een meer explosief karakter hebben gehad. De

uitbarstingen zouden in dat geval vergezeld zijn gegaan van pyroklastische

stromen (gloedwolken). Daar zijn geen echter duidelijke aanwijzingen voor

gevonden. Dekvormig ontwikkelde ignimbrieten van rhombenporfier zijn niet

bekend. Desondanks zijn ignimbrietische rhombenporfieren meermalen als

zwerfsteen gevonden. Ook in het Oslogebied zelf zijn ze aan de stranden

niet zeldzaam. De ignimbrieten zijn vermoedelijk afkomstig uit een van

de ringvormige caldera’s in het gebied. Van deze locaties zijn lokaal wel

ignimbrietische rhombenporfieren bekend. Aan vondsten van vesiculaire

en amygdaloïdale rhombenporfier (= rhombenporfier-amandelsteen) zien

we dat bij de erupties niet al het opgeloste gas uit de lava kon ontwijken.

Snelle afkoeling aan de atmosfeer zal dit verhinderd hebben.

 

Vastgesteld is dat de permische rhombenporfierlava's in het Oslogebied vanuit lange

eruptiespleten bijna even makkelijk als basalt uitvloeiden en dat deze

zich over grote afstanden tamelijk gelijkmatig over een relatief vlak

terrein konden uitspreiden.

 
 

 

Rhombenporfier_ignimbritisch_-_Voera_Sandefjord_Noorwegen Rhombenporfier-amandelsteen_amygdalodaal_-_Torup-strand_Jammerbocht_Denemarken

Rhombenporfier-ignimbriet - Zwerfsteen van Voera op Västeroya, Noorwegen.

 

In het gesteente zijn de bruiner gekleurde, hoekige fragmenten van rhombenporfier makkelijk te herkennen. De witte adertjes in het gesteente zijn tektonische breukjes die opgevuld zijn met kwarts.

Rhombenporfier-amandelsteen - Zwerfsteen van Torup-strand, Jammerbocht, Denemarken.

 

Sommige rhombenporfieren bevatten naast veldspaateerstelingen talloze rondachtige, opgevulde gasblazen. Ze ontstonden uit gasbellen die door de toenemende stroperigheid van de afkoelende lava niet meer konden ontwijken. In de loop van de tijd zijn de holten opgevuld met calciet en/of kwarts. Een dergelijke structuur noemt men amygdaloïdaal. Structuren als deze komen in verschillende soorten vulkanisch gesteente voor. Zijn de holten niet opgevuld, spreekt men van vesiculair.

Rhombenporfier_lava_-_Voera_Sandefjord_Oslo

Rhombenporfier_amygdalodaal_type_2_-_Voera_Sandfjord_Noorwegen

Rhombenporfier - Zwerfsteen van Voera op Västeroya, Noorwegen.

 

Typen met open gasholten, zoals hierboven noemt men vesiculair.

Rhombenporfier - Zwerfsteen van Voera op Västeroya, Noorwegen.

 

Amygdaloïdaal type dat onder zwerfsteenliefhebbers bekend staat als  'rhombenporfier-amandelsteen'.

 


 

 

Nog meer rhombenporfieren
Naast beide hoofdgebieden Krokskogen en Vestfjold komen elders in het Oslogebied op

verschillende plaatsen nog andere rhombenporfieren voor. We

kennen ze o.m. van het Nittedal, Hurdal, Brumunddal en andere

plaatsen. Deze rhombenporfieren ontstonden uit lokale spleeterupties. De vier

rhombenporfierlava’s van het Brumunddal bij het Mjosameer

vormen de noordelijkste voorkomens van dit gesteente. Ook zijn

rhombenporfieren aangetroffen in een aantal ringvormige cauldrons

of caldera’s.

 

Buiten het eigenlijke Oslogebied zijn ook rhombenporfieren bekend.

Gangvoorkomens van het gesteente zijn in Zuid-Noorwegen te

volgen tot voorbij Grimstad, tientallen kilometers zuidwestelijk van

het Oslogebied. Meer naar het oosten vinden we meer dan 100 km

lange rhombenporfiergangen langs de kust van het Skagerrak in

Ringerike/Hadeland tot in het Zweedse Bohuslän. De gangen zijn

tussen 10 en 30 meter breed. Sommige zwerfstenen van rhombenporfier zullen dus niet uit het Oslogebied afkomstig zijn, maar wellicht uit Zuidwest-Zweden.

 

 

Het langste gangvoorkomen van rhombenporfier vinden we noordelijk

van de Osloslenk, tussen Modum en Ernedalen in Valdres. Over een

lengte van 120 km is het gangsysteem gemiddeld 40 meter breed,

bij Modum zelfs 80 meter! De voorkomens wekken de suggestie dat

de ooit aanwezige rhombenporfierdekken zich oorspronkelijk tot ver buiten het

slenkgebied van Oslo hebben uitgestrekt, maar dat deze in de lange tijd na het Perm door erosie zijn

verdwenen.

 

 

Gangvoorkomens van rhombenporfier zijn in het Oslogebied zelf ook

op talrijke plaatsen aangetroffen. Het vermoeden is dat een aantal

ervan beschouwd kan worden als toevoerkanaal van rhombenporfiermagma

naar de verschillende eruptiecentra.

 

 
 

 

Diagram_spleeterupties
Blokdiagram van een slenkmodel van het Oslogebied. Rhombenporfieren en basalten zijn vooral via lange spleeterupties over het aardoppervlak uitgevloeid. Erosie heeft in de loop van de tijd veel lavadekken van rhombenporfier doen verdwijnen. De langgerekte gangen van rhombenporfier die momenteel in en buiten het Oslogebied aan het oppervlak voorkomen, zijn voor een deel te beschouwen als de toevoerkanalen van het rhombenporfier- en basaltmagma.

 

 
 

 

Een indrukwekkende lavaproductie


De hoeveelheid rhombenporfierlava die in opeenvolgende vulkanische

fasen is geproduceerd gaat alle voorstellingen te boven. De vele

tientallen lavadekken bereiken in combinatie met een paar

basaltuitvloeiingen een dikte van bijna 3000 meter! Het

rhombenporfiermagma werd via zeer diep reikende breuken vanuit

de onderste regionen van de aardkorst aangevoerd en vloeide

waarschijnlijk via kilometers lange spleeterupties als lava naar buiten.

 

 
 

 

Osloslenk_vanaf_heuvel_Klsas_bij_Oslo_Noorwegen Rhombenporfier_RP1_-_Hoge_Veld_Norg_Drjpg
Vanaf de top van de heuvel Kölsas in het noorden van de stad Oslo kijkt men uit over een deel van de Osloslenk. Het water in de verte is het noordeinde van de Oslofjord. Het gesteente op de voorgrond is het bekende rhombenporfiertype RP1, dat zijn naam aan dit voorkomen dankt.

Rhombenporfier, type RP1, Kölsas - Zwerfsteen van het Hoge Veld, Norg (Dr.).

 

De langwerpige, smal spoelvormige, evenwijdig gerangschikte eerstelingen zijn voor dit rhombenporfiertype karakteristiek. Hoewel men de meer grijsachtige kleurtypen voor die van Kölsas houdt en de roodachtige tot bruinrode typen als die van Krokskogen, is dit onderscheid in de praktijk niet te maken. Roodachtig bruine RP1-typen blijken ook iets lager op de helling van de Kölsasheuvel voor te komen.

 

 
 

 

Illustratief voor de enorme hoeveelheid lava die periodiek uitvloeide,

is de vorming van het eerste lavadek van rhombenporfier, de RP1.

Deze bereikt in het Krokskogengebied, westelijk van Oslo een dikte

van 120 tot 200 meter. RP1 is ook bekend uit het zuidelijker gelegen

Vestfold, waar dit type een dikte bereikt van ca. 100 meter. Men

neemt aan dat rhombenporfier van type RP1 oorspronkelijk een

gebied van meer dan 10.000 km2bedekt moet hebben. Omgerekend betekent

dit een hoeveelheid lava van ca. 1000 km3! Het kan niet anders dan

dat op de overgang van de mantel en de aardkorst enorm grote

magmakamers aanwezig moeten zijn geweest.

 

 




 

 

 

© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter