In de vijftiende eeuw werden steenmortieren veelvuldig gebruikt, zowel door belegeraars als door de belegerden. Erg gericht kon je er niet mee schieten - doel was vooral om veel ravage aan te richten. Zo'n mortier schoot een kogel schuin omhoog de lucht in, waarna die met een sierlijke en voor iedereen zichtbare boog in het vijandelijke kamp terecht kwam. Het afvuren van deze primitieve mortieren kondigde zich aan met een harde knal. Je kon de kogel zien aankomen en dan nog maken dat je weg kwam.

 

 

Kanonskogel van graniet, gemaakt van een granieten zwerfkei uit de Hondsrug van Groningen.

 

 

De afstand waarover men kon schieten was niet groot. Je kon hooguit één kilometer met een steenmortier overbruggen, afhankelijk van de stand van de loop.

 

Bij de belegering van een kasteel of bij een stad zoals Groningen werd dit wapen enthousiast gebruikt Een bombardement met deze grote stenen kon flinke schade aanrichten, vooral als de kogels op daken terecht kwamen. Met een beetje pech sloeg de kei door de onderliggende vloeren heen.
Voor de verdediging van een stad zelf was de steenmortier waarschijnlijk minder effectief. Je kon er wel stellingen van de vijand ermee beschadigen. Maar hoorde je het schot dan kon je de grote stenen kogel al van verre zien aankomen. Werd je geraakt dan was je of een sukkel of je had wel erg grote pech.

 

Vanaf ongeveer 1520 werden de zware stenen mortierkogels vervangen door holle gietijzeren bommen, waarin heel vernuftig voor die tijd een kruitlading werd gestopt. Deze kogels konden dan met behulp van een lont tot ontploffing worden gebracht, voordat ze neerkwamen. Dat maakt waarschijnlijk dat de stenen kogel uit de A niet gebruikt is tijdens een van de belegeringen tijdens de Tachtig-jarige oorlog, maar bij eerdere schermutselingen in de vijftiende eeuw.

 

 

 

In een publicatie uit 1869 (Kuypers, Geschiedenis der Nederlandse Artillerie) wordt een tekst wordt aangehaald over geschut dat de inwoners van ‘s Hertogenbosch tussen 1505 en 1508 gebruikten bij een belegering van het kasteel Poederoyen: '...een manier van ijseren geschut, 't welk men tuymelam noemt ofte mortier, zijnde seer wijt ente met sware ijseren bande omleght, waar achter aene in warde gevoecht een ijseren camere opte groote van den geschut passende, die men vult met buspoeder om uyt te werpen groote swaerte van ronde ijseren ofte steenen bollen, recht op in de lucht...'. Het woord 'tuymelaers' wijst erop dat men de mortieren al van draaipunten voorzien had, waardoor je de stand van de loop en daarmee de richting en reikwijdte van de kogel kon beïnvloeden.

 

Het werken met steenmortieren was niet zonder gevaar en vroeg daarom van het bedienend personeel veel ervaring. Niet zelden spatte de gietijzeren mortier in de hitte van de strijd uit elkaar, waardoor niet de vijand maar de belegeraars zelf uitgedund werden. Ook kon je er niet vaak mee schieten. Zes maal op een dag was wel het maximum.

 

Voor een schot met een kanonskogel van honderd kilo of meer was al gauw een kilo kruit nodig. De kruitkamer werd na het afschieten zeer heet. Liet men de mortier niet afkoelen dan had men grote kans dat het buskruit voor een volgend schot spontaan ging ontbranden. Onhandige dingen dus, maar je kon er toch aardige verwoestingen mee aanrichten, vooral in de steden met hun dicht opeengepakte huizen.

 

Behalve mensen om het geschut te bedienen had je ook een legertje steenhouwers nodig om de benodigde ammunitie te vervaardigen. In de buurt van de stad Groningen maakte men dankbaar gebruik van de grote aantallen zwerfkeien die in de bodem van de Hondsrug voorkwamen. De meest geschikte zwerfkeien werden hiervoor geselecteerd en met behulp van mallen op het juiste kaliber zuiver rond gekapt. Soms moest op de koop toe worden genomen dat de steen op enkele plekken niet helemaal rond te krijgen was omdat de kei ter plekke een kleine uitholling vertoonde.

 

 

Alandrapakivi – zwerfsteen van Emmerschans. Van dit gesteente is ook de kanonskogel gemaakt.

 

 

Dat is ook het geval met de kogel uit de A. Aan een zijde is de oorspronkelijke buitenkant van de steen nog aanwezig. Daaruit werd meteen duidelijk dat de steen niet van ver is aangevoerd maar uit de bodem van de Hondsrug tussen Haren en Groningen afkomstig moet zijn.

 
De kogel is van roodachtige graniet van het soort dat op de Hondsrug heel veel voorkomt. Ook is bekend waar de kei vandaan komt, namelijk van een groep eilanden voor de kust van Zuidwest-Finland, zo’n slordige 1500 km hiervandaan! Dat maakt de steen in dubbel opzicht interessant. De naam van de steensoort?: Alandrapakivi, hier gebracht door de gletsjers in de voorlaatste ijstijd.

 

© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter