Dit is de kalkhoudende variant van de Emmenkeileem. Beide keilemen
komen voor op de zandruggen van het Hondsrugsysteem en liggen
doorgaans bovenop het Noordhorn/Assen-type. Op het noordeinde
van de Hondsrug en noordelijker, tussen de Groninger dorpen Sauwerd
en Winsum ligt de Nieuweschootkeileem in gestuwde positie naast en
in enkele gevallen zelfs onder het Noordhorn-type. Dit is ook vastgesteld
in een diepe bouwput aan de Hereweg in Groningen.
De laagdikte van de Nieuweschootkeileem schommelt tussen de 3 en 7
meter. De kleur is in onverweerde toestand roodbruin; verweerd is de tint
meestal roestbruin. De roodbruine kleur van de Nieuweschootkeileem
wordt veroorzaakt door de opname van een hoog percentage klei- en
zandpartikels uit de Vroeg-Devonische Old-Red zandsteen in Estland/Letland
en de voortzetting daarvan op de bodem van de Oostzee.
Het lithologische karakter van de Nieuweschootkeileem op het noordeinde
van de Hondsrug tussen Haren en in het noorden van de stad Groningen
en ook zuidelijker op de Hondsrug bij Gieten is bijzonder. Keileem in beginsel,
ja, maar dan in de vorm van lenzen, onregelmatige plaatvormige pakketten
en slierten temidden van andere glacigene afzettingen. De keileempartijen
wisselen meestal over korte afstand zowel in horizontale als in verticale
richting af met metersdikke steenpakkingen, smeltwatergrinden, grofkorrelige
smeltwaterzanden en andere glacifluviatiele afzettingen.
Vooral de steenpakkingen zijn indrukwekkend. De metersdikke lagen
bestaan uit duizenden grotere en kleinere dicht opeengepakte, meest
sterk afgeronde zwerfstenen. De ruimten tussen de keien zijn opgevuld
met zeer grof, sterk leemhoudend, grindhoudend zand.
Niet zelden bestaan de steenpakkingen voor het overgrote deel uit
kristallijn materiaal, waaronder bijzonder veel rapakivi’s. In andere
gevallen maken zeer veel paleozoïsche kalkstenen in allerlei groottes
onderdeel uit van het gezelschap.
In tegenstelling tot de zwerfstenen uit de keileem zijn die uit de
steenpakkingen en de smeltwaterafzettingen zonder uitzondering
afgerond en bezitten vooral de zachtere kalkstenen een geblutst oppervlak.
Gletsjerkrassen en oppervlaktepolijsting die anders zo gewoon zijn op
kalkstenen ontbreken geheel.
Opvallend is verder ook het relatief grote aantal gebroken en vergruisde
zwerfstenen. Dit komt zowel voor onder de kristallijne zwerfkeien als
onder de kalkstenen. Op een aantal locaties komen concentraties
voor van gebroken of verbrijzelde kalkstenen die door secundaire
kalkuitscheiding tot breccies aaneengekit zijn. Deze merkwaardige
zwerfstenen duidt men aan als Quetschsteine, een onvertaalbare
Duitse uitdrukking voor dit type gebroken stenen.
De gebroken en deels weer aaneengekitte zwerfstenen doen
vermoeden dat de keien dicht op elkaar, wellicht al in de vorm
van steenpakkingen, door het landijs zijn getransporteerd. Tijdens
het transport zijn de stenen in het ijs onder hoge druk tegen
elkaar geperst waarbij talloze gebroken of verbrijzeld werden.
In het Nieuweschoot-type is het gehalte aan zwerfstenen groot, veel groter
dan in de eronder gelegen Assen- of Noordhornkeileem. Op het noordeinde
van de Hondsrug bij Groningen zijn de aantallen zwerfstenen echter enorm.
De rijkdom aan keien daar wordt nergens in ons land overtroffen.
Het kristallijne zwerfsteengezelschap is meer nog dan in de Noordhorn/
Assenkeileem oostbaltisch getypeerd. Hesemanntellingen leveren
formules op van 10.000, 9100 enz. Rapakivi’s vormen veruit de belangrijkste
zwerfsteengroep. In zwerfsteentellingen maken zij vaak meer dan 90%
van de gidsgesteenten uit. Verder valt in het Nieuweschoot-type bij
Groningen de enorme rijkdom op aan Ordovicische en Silurische kalkstenen,
met daarbij inbegrepen de talloze dolomietische kalkstenen die deels
van Vroeg-Devonische ouderdom zijn. In de Nieuweschootkeileem ontbreekt
vuursteen. Het is alleen aangetoond in de fijngrindfractie <1cm.
Bij Gieten konden in de omgevende rode keileem op een paar plaatsen
een aantal paleozoïsche kalkstenen verzameld worden, waaronder een
verweerde gelaagde dolomietische kalksteen. Dat de keileem hier niet
helemaal ontkalkt is, is waarschijnlijk te danken aan de dikte ervan. Die
bedraagt bij Gieten zeker 7 meter; de onderkant van de keileemafzetting
daar was niet ontsloten.
Verschillen in de samenstelling van het zwerfsteengezelschap
Zowel in de Assen en Emmen keileemtypen als in hun kalkrijke pendanten
treden opmerkelijke verschillen aan de dag. Beide keileemgroepen
bezitten een oostbaltisch zwerfsteengezelschap, maar ze verschillen op
onderdelen zeer duidelijk van elkaar. Ålandrapakivi’s zijn in beide keilemen
algemeen, maar het aandeel rapakivi’s afkomstig van het Kökar-satellietmassief,
zuidwestelijk van de Aland-archipel is in het Emmen/Nieuweschoot keileemtype
duidelijk hoger dan in de Assen/Noordhornkeileem. Verschillen komen ook tot
uiting in andere zwerfsteengroepen. Gidsgesteenten uit de Zweedse provincies
Dalarne en Småland ontbreken in de Emmen/ Nieuweschoot-keilemen, terwijl
die in de Assen/Noordhornkeileem altijd aanwezig zijn.
Opmerkelijke verschillen zien we ook onder de paleozoïsche kalkstenen. Die
uit de Nieuweschootkeileem zijn meest geelgrijs, geelbruin tot groengrijs van
kleur. In het Noordhorn-type zijn ze gemiddeld een stuk kleiner en grijs
tot blauwgrijs.
Ook in de samenstelling van de fossielen zien we deze verschillen terug.
Fossiele koraalkolonies, zowel tabulaten als rugose koralen, zijn in de
Nieuweschootkeileem onvergelijkbaar veel talrijker, ze zijn bovendien
gedifferentieerder in soortensamenstelling. Tenslotte – het werd hierboven al
even aangegeven – zijn Silurische en Vroeg-Devonische dolomietische kalkstenen
nagenoeg geheel voorbehouden aan het Nieuweschoot keileemtype. In de
Noordhornkeileem ontbreekt dit gesteentetype vrijwel geheel.
De verschillen tussen beide oostbaltische keilemen liggen vooral in
de verschillende herkomstgebieden van de sedimentaire zwerfstenen.
De herkomst van het kalkige materiaal uit de Nieuweschootkeileem moet
vooral gezocht worden in de zuidelijke Botnische Golf en het noordoosten
van de Oostzee. De paleozoïsche kalkstenen uit de Noordhornkeileem
komen vooral uit het Oostzeegedeelte oostelijk en zuidoostelijk van het
Zweedse eiland Gotland.