IJstijden laten sporen na. Sommige van die sporen verdwijnen

in de loop van de tijd, andere zijn duizenden jaren later nog

steeds zichtbaar; sterker nog, zij bepalen tot op de dag van

vandaag het karakter van hele landschappen.
 

 

Het landijs uit het Saalien liet zo'n 140.000 jaar geleden in

Noord-Nederland een laag keileem achter met daarin veel

zwerfkeien. In het Hondsruggebied in Oost-Drenthe struikel

je er bij wijze van spreken over. Hoewel de keien prominent

aanwezig zijn en daardoor erg tastbaar, zijn er nog andere

sporen achtergebleven.

 


 

 

Keileem_en_zwerfstenen_2_-_Emmerschans Zwerfstenen_Groningen

In groeve De Boer bij Emmerschans komt bij het afgraven van de bovengrond roestbruin verweerde keileem te voorschijn met daarin bijzonder veel zwerfstenen. Keileem en stenen dateren van ongeveer 140.000 jaar geleden toen Drenthe bedolven lag onder een zeer dikke laag Scandinavisch landijs.

In verleden en heden kwam en komt men in het landschap op veel plaatsen grote keien tegen. Vooral in het Hondsruggebied liggen ze veel. Men gebruikte de keien voor allerlei doeleinden. Tegenwoordig krijgen ze vaak een functie als 'meubilair' bij het aankleden van de leefomgeving.

 


 

 

De meest landschapsbepalende erfenis uit de ijstijdperiode

is een afzetting die we dekzand noemen. Vrijwel overal in

zandig Noord-Nederland ligt dit zand aan het oppervlak.

We wonen er op, hele bossen wortelen erin en sinds de

hunebedtijd (neolithicum) wordt in deze zandlaag geboerd.

Toch zijn de meesten onder ons zich van dit fenomeen niet

bewust. Tijd om daar iets meer over te vertellen.


 

 

 

Dekzandafzetting_-_Oosterwaterweg_Donderen

Vrijwel overal waar veen- en kleiafzettingen ontbreken ligt in Noord-Nederland dekzand aan de oppervlakte. Het dekzandpakket is meestal duidelijk gelaagd. Het zand werd afgezet in de laatste 3000 jaar van de Weichsel-ijstijd.


 

up Terug.

 

Wat is dekzand?

 

Dekzand is een afzetting die in de laatste ijstijd onder koude,

periglaciale omstandigheden door verstuiving en verspoeling

van zand door wind en sneeuwsmeltwater is gevormd. Dekzand

ligt als een deken met grote gaten over oudere afzettingen

heen, vandaar ook de naam. Dekzandafzettingen konden

ontstaan doordat in de tweede helft van de laatste ijstijd het

klimaat omsloeg van koud en nat, naar zeer koud en relatief droog.

Dekzand afzettingen worden gerekend tot de Formatie van

Boxtel. De oudere naam hiervoor is de Formatie van Twente.


 

 

 

Dekzandlandschap_1 Dekzandlandschap_2_-_Lieveren

De afzetting van dekzand op het laatst van de Weichsel-ijstijd is in veel gevallen landschapsbepalend geweest. Op veel plaatsen zijn dekzandgebieden zwak glooiend. Het zand vulde bestaande laagtes in het landschap op en vormde elders brede vlakke dekzandruggen.

Op veel andere plaatsen heeft de afzetting van dekzand vervlakkend gewerkt. Dekzandlandschappen in Noord-Nederland zijn dikwijls opmerkelijk vlak.

 
 

 

De vorming van dekzanden was niet uitsluitend voorbehouden

aan de laatste Weichsel-ijstijd. Voorafgaand aan de

ijsbedekking in de Saale-ijstijd is onder periglaciale

omstandigheden op veel plaatsen in ons gebied eveneens

sprake geweest van dekzandvorming. Afzettingen daarvan

liggen in de meeste gevallen direct onder de keileem en zijn

daar met een scherpe overgang van gescheiden. We kennen

deze zandafzetting nog het beste onder zijn oude naam:

Formatie van Eindhoven.

 

Eindhovenzand vinden we vooral in West- en Zuid-Drenthe en

aangrenzend Friesland. De afzetting bestaat uit zeer fijn

gelaagd zand dat veel op Peelozand uit het Elsterien lijkt. Het

is net als het Weichseliendekzand door wind en sneeuwsmeltwater

gevormd. Peelozand noemt men wel glinsterzand vanwege het

voorkomen van talloze kleine schubjes zilverwitte muscoviet.

In Eindhovenzand ontbreken de muscovietschubjes grotendeels.


 

 

Peelozand_-_Amerika_Een-west_Norg_Drjpg

Glinsterzand, zo noemt men het fijnkorrelige smeltwaterzand dat in de Elster-ijstijd in ons gebied door smeltwater werd afgezet. Het glinstereffect wordt veroorzaakt door talloze kleine zilverwitte muscovietschubjes. In de geologie staat het zand bekend als Peelozand.

 

 
 

 

Voor het Hondsruggebied wordt aangegeven dat de Formatie

van Eindhoven daar ontbreekt. Echter, in een ontsluiting bij

Klazienaveen werd onder keileembedekking een zandafzetting

aangetroffen die door het nagenoeg ontbreken van muscoviet-

schubjes wellicht toch als Eindhovenzand geduid moet worden.

De afzetting is gelaagd en bestaat uit een afwisseling van

bandjes zeer fijn grijs zand met iets meer leemhoudende

laagjes daartussenin. De bron van het Eindhovenzand is

vermoedelijk ouder fluviatiel zand uit het Elsterien.

 
 

 

 

Ontsluiting_in_Formatie_van_Eindhoven_onder_keileembedekking_-_Klazininaveen_Drjpg Profiel_Eindhovenzand_-_Klazinaveen_Drjpg

Onder bedekkende vuursteenhoudende keileem uit het Saalien ligt bij Klazienaveen een dekzand-achtige afzetting. Het fijne zand is gelaagd en lijkt op het eerste gezicht op Peelozand uit het Elsterien. In tegenstelling daarmee bevat het zand bij Klazienaveen niet of nauwelijks muscoviet. Mede op grond daarvan is het niet onwaarschijnlijk dat het (fluvio)periglaciaal zand betreft uit het Saalien, voorafgaand aan de landijsbedekking.

Het ontsloten zand in Klazinaveen toont een afwisseling van leemarme en iets leemrijkere bandjes. Dit sedimentatiebeeld komt overeen met dat wat we zien in jonger dekzand uit de Weichsel-ijstijd. Ook de korreling van het zand suggereert afzetting door wind en/of sneeuwsmeltwater.

 

up Terug.

 

 

Terzijde

Door wind gevormde zanden die dateren van voor de landijsbedekking in het Saalien

noemt men wel premorenale eolische (= door wind verplaatst|) zanden. Het hierboven

genoemde zand uit de Formatie van Eindhoven behoort daar toe. Maar er zijn ook zanden

van eolische oorsprong bekend die uit in de Elster-ijstijd dateren. Door erosie van

keileem tijdens het Pleniglaciaal liggen deze over een groot gebied zuidelijk en

zuidoostelijk van Anderen aan de oppervlakte. Ook bij Rolde, op het Oosterveld, komen

deze zanden voor.


 

 

Peelozand_onder_Saalien_keileem_-_Gieten_Drjpg Peelozand_gelamineerd_-_Balloerveld_Rolde_Drjpg

Fijnkorrelig smeltwaterzand uit de Formatie van Peelo (Elsterien) met dunne laagjes van potkleiachtig materiaal kwam te voorschijn bij graafwerkzaamheden bij Gieten. De gelaagdheid van het Peelozand is naderhand in het Saalien ijstektonisch verstoord. De datering van het Peelozand zijnde Elsterien is geen uitgemaakte zaak en evenmin of het uitsluitend een smeltwaterafzetting betreft.

Op het zuidelijke deel van het Balloërveld, opzij van de oeroude Zuidlaarder zandweg is fraai gelamineerd zand uit de Formatie van Peelo ontsloten. De afzettingsstructuren maken duidelijk dat we te maken hebben met een smeltwaterafzetting.

 

 

 

 

Hoe kon dekzand ontstaan?

 

Het dekzand waarvan hieronder sprake is, bestaat voornamelijk

uit fijn zand dat tijdens het Weichselien bij sterke wind van het

aardoppervlak werd opgewaaid.

 

In de tweede helft van het Weichselien was het tijdens het Boven-

Pleniglaciaal bijzonder koud en relatief droog. Het landschap

van toen laat zich het best omschrijven als een polaire woestijn,

waarin vegetatie uiterst schaars was. De permafrost zat

waarschijnlijk tot vele meters diep in de bodem. Door het 

steenkoude droge klimaat werd het oppervlaktelaagje van de bodem

gevriesdroogd. Daaruit stoof stof en vooral fijn zand op. Hoewel

de zandverplaatsing in die periode waarschijnlijk nog niet zo groot

was, bleven uiteindelijk alleen de grovere bestanddelen over. Dit

vormt een grof, grindhoudend laagje, dat soms het karakter heeft

van een keienvloertje. Het stenenrijke laagje is te beschouwen als

een desert-pavement, zoals we dat veelvuldig in steenachtige

woestijngebieden aantreffen.


 

 

Ballorveld_uitgeblazen_keizandniveau Ballorveld_keizandniveau__detail

Op het Balloërveld bij Rolde komt in een zandverstuiving het oude keizandniveau in de vorm van een desert-pavement uit het Pleniglaciaal weer te voorschijn.

Grind en stenen zijn het restant van een keileemlaag uit de Saale-ijstijd die in het Eemien en vooral het Weichselien door chemische verwering, uitblazing en uitspoeling is verdwenen. De stenen zijn door het verstuiven van zand glanzend gezandstraald.

Poolwoestijn_4 Dekzand_met_keizandniveau_-_Wippingen_Dld

Uitblazings- of deflatieopervlakken komen voor in zowel hete als arctische woestijnen. Voorwaarde is vooral droogte en veel wind, waardoor de fijnere bestanddelen worden afgevoerd.

Van de eerder aanwezige keileemlaag bleven in het Pleniglaciaal alleen de zwaarste bestanddelen liggen. Ze vormen onderaan op de foto een keizandniveau. Daarboven ligt een pakket dekzand. Onder de gebleekte laag is dat Jong Dekzand I uit de Oude Dryas, daarboven het Jong Dekzand II uit de Jonge Dryas. De gebleekte tussenlaag is een fossiele bodemlaag uit de warme periode van het Alleröd. Opname: Wippingen (Dld.).

 

up Terug.
 

 

Zandkorrels en fijnere stofdeeltjes werden opgenomen uit

sterk geërodeerde en verspoelde keileemafzettingen op het Drents

Plateau. Ook in beekdalen zal in die tijd veel fijn zand

verplaatst zijn.

 

Tijdens zandstormen werd fijn zand en stof veelal in suspensie,

somtijds tot grote hoogten opgewerveld en over grote afstanden

verplaatst. We zien het materiaal o.m. terug in lössafzettingen.

Ook de iets grovere en dus zwaardere zandkorrels zijn door de

wind op grote schaal verplaatst. Afhankelijk van de windkracht

werden de zandkorrels op grootte gesorteerd en vrij dicht,

veelal stuiterend (salterend), over het aardoppervlak verplaatst.

deze wijze van verplaatsing kunnen we vandaag de dag bij een

stevige wind heel fraai op onze stranden waarnemen.

 

 

 

Zandverstuiving_2_Wendland_Dldjpg__ Zandverstuiving_12_Wendland_Dldjpg__

Stof en fijn zand gaan makkelijk op de wind. Vooral in het voorjaar worden grote hoeveelheden stof en vooral fijn zand bij een harde, drogende oostenwind hoog opgewerveld. De foto werd gemaakt in april 2012 in het Wendland, zuidoostelijk van Lüneburg in Duitsland. (Foto: Fred Bos)

Over een groot gebied in de Göhrde bij Govelin (Wendland - Duitsland) ligt zeer fijn smeltwaterzand aan het oppervlak. Van de schrale zandakkers stuift bij stevige wind makkelijk zand op. Voor het kiemend gewas is het striemende zand funest. Het lichtkleurige deel op de foto is zand dat bij harde wind in een dag is verstoven. (Foto:Fred Bos)

Uitgeblazen_sandrvlakte_op_IJsland_met_stofstorm Verstuivend_salterend_zand

Het sub-arctisch landschap op IJsland met zijn uitgestrekte smeltwatervlakten (Sandr) komt qua beeld overeen met situaties zoals die in het Laat-Glaciaal bij ons aanwezig waren. Bij hevige wind wordt veel fijn zand en vooral stof van het oppervlak opgenomen en verplaatst. Bij ons vormde het verstoven zanden stofna afzetting dekzand- en  lössafzettingen.

Het verstuiven van zand bij hevige wind is heel fraai aan onze stranden te zien. De zandkorrels worden laag stuiterend (salterend) over het strandoppervlak voortgeblazen. Zo moeten we ons dat ook voorstellen bij de vorming van dekzand, vooral Jong Dekzand II, op het laatst van de ijstijd.

 


 

 

De afzetting van dekzand in de laatste ijstijd heeft op het

landschap een vervlakkend effect gehad. Vanuit de kale beekdalen

en uit verweerde, uitgespoelde keileemoppervlakten werd

zand en stof afgevoerd. Het zand kwam terecht in de smalle

bovenstroomse toevoergeulen van de beken en vulde die

grotendeels op. Op het Drents Plateau vervlakte het bestaande

reliëf doordat zand de laagten in het keileemlandschap

goeddeels opvulde.

 

Aangenomen mag worden dat in het koude ijstijdklimaat

geregeld zandstormen optraden, misschien met een

onderbreking tijdens de korte zomermaanden. De stormen

gingen vaak gepaard met neerslag, vaak in de vorm van sneeuw.

Fijn zand en stof werden vooral in suspensie verplaatst en elders

weer afgezet, waar het fijne materiaal aan vochtige oppervlakken

vast bleef plakken (lössafzetting).

 

Tijdens sneeuwstormen zal zand en stof zich met sneeuw

hebben vermengd. De ongetwijfeld dikke met zand en

fijn stof vervuilde sneeuwpakketten en dito sneeuwduinen

smolten vervolgens in het iets warmere zomerhalfjaar

geleidelijk weg. Het sneeuwsmeltwater kon vrij gemakkelijk

over de kale, deels bevroren ondergrond naar de lagere delen

afvloeien en afhankelijk van de stroomkracht van het water

zand en fijnere leemdeeltjes meevoeren. Deze omstandigheden

zijn van grote betekenis geweest voor het ontstaan van de

gelaagde, lemige dekzanden in ons gebied.

 
 

 

 

Verstuivend_zand_en_stof

Vandaag de dag treffen we in de arctische gebieden vergelijkbare situaties aan als die welke tijdens het Laat-Glaciaal bij ons geheerst hebben. Uit de schaars begroeide gebieden kan makkelijk zand en stof opwaaien, dat vervolgens over grote afstanden verplaatst wordt.

 

up Terug.

 

Terzijde

Hoewel zand en stof in eerste instantie door de wind zijn verplaatst, is ook

door afvloeiend sneeuwsmeltwater veel zand verplaatst. Dekzand is dus niet

uitsluitend een door wind gevormde afzetting. Men duidt dekzand ook wel

aan als een niveo-eolische afzetting (niveo = sneeuw en eolisch = wind).

 

Een dergelijke door wind en sneeuwsmeltwater gevormde afzetting kon heel fraai

worden waargenomen in een zandontsluiting bij Wippingen in Duitsland.

Hier was een ruim 2 meter dikke laag leemarm Jong Dekzand II ontsloten.

Het zand was gelaagd met enkele fijne grindsnoertjes. Hier en daar was sprake

van scheve gelaagdheid. Een vergelijkbaar door dooiwater gevormd leemarm

en gelaagd type dekzand  is vastgesteld op de westhelling van de Hondsrug in

Haren (Molenbuurt) en langs de N33 bij Gieten. Daar lag Jong Dekzand II

direct op het keizandniveau. Jong Dekzand I uit de Oude Dryas ontbrak daar.

 

Voor een goed begrip nog het volgende: Naast door wind en sneeuwsmeltwater

gevormde dekzandafzettingen kennen we ook zgn. fluvio-periglaciale afzettingen.

Deze bestaan overwegend uit fijn, soms zelfs grof en grindhoudend zand. Dit

materiaal is het laatste deel van het Weichselien vooral in beekdalen en in het

lager gelegen Hunzedal door stromend water verplaatst en afgezet. Wind speelde

hierbij geen rol.

 


 

 

 

Jong_Dekzand_II_gelaagd_-_Wippingen_Dldjpg Jong_Dekzand_II_detail_-_Wippingen_Dldjpg

In een zandontsuiting bij Wippingen (Dld.) is gelaagd dekzand uit de Jonge Dryas ontsloten. Het Jong Dekzand II toont een gelaagdheid die voor een deel door afvloeiend sneeuwsmeltwater is veroorzaakt.

In het gelaagde dekzand is hier en daar duinvorming en zelfs scheve gelaagdheid waar te nemen. Dit laatste is door stromend water veroorzaakt.

 

 

 

 

 

Wanneer werd dekzand gevormd?

Wanneer de dekzandzandafzettingen zijn gevormd laat zich niet

exact in jaartallen plaatsen. De afzettingen zijn sedimentologisch

onvoldoende onderzocht om daar een goed antwoord te geven.

In het begin van het Weichselien zullen de zandverstuivingen

vooral plaatselijk van karakter zijn geweest. De nog aanwezige

vegetatie stond een grootschalige verplaatsing van zand in de

weg.
 

 

Veel later, in het Pleniglaciaal, heeft wel dekzandvorming plaats

gevonden. Door de barre klimaatsomstandigheden was begroeiing

in die tijd nagenoeg afwezig. Weer en wind hadden vrij spel.

Het opgewaaide en/of verspoelde zand zal veelal in de beekdalen zijn

terechtgekomen, van waaruit het door windwerking ook weer

over de omgeving uitwaaide. Aannemelijk is dat in de loop van

het Pleniglaciaal veel van de ontstane stuifzanden en vroege

dekzandvormingen door erosie weer verdwenen, waarbij het zand

werd gerecycled. Pas uit het Laat-Pleniglaciaal kennen we duidelijke

niveo-eolische zandafzettingen die het predikaat dekzand verdienen.

 


 

 

Dekzandvorming_Laat-Glaciaal

Indeling van het Laat-Glaciaal met de fasen waarin sprake was van dekzandvorming.

 

up Terug.

 

Dekzand in soorten

 

Op grond van samenstelling en verschil in korrelgrootte kunnen we

in het dekzand onderscheid maken in:

 

 

 

1. Dekzandafzettingen die uit licht geel-grijs tamelijk fijn

lemig zand bestaan, afgewisseld door zandige leemlaagjes van

iets donkerder kleur. Dit type dekzand is duidelijk gelaagd. Het

vormt meestal het onderste deel van het dekzandpakket. Aan

de bovenzijde wordt dit gelaagde dekzand vaak begrensd door

de fossiele bodemlaag uit het Alleröd (zie hieronder).

 

 

2. Is in het profiel de bodemlaag uit het Alleröd aanwezig,

dan ligt dit dekzandpakket daar boven op. Het zand is licht

bruin-geel tot geel-grijs van kleur. In Drenthe ligt deze

zandlaag aan het oppervlak. Het zand is iets grover van

korrel dan het dekzand eronder en is bovendien leemarm.

Vaak is het zand ongelaagd, maar regelmatig ook niet. Is

gelaagdheid aanwezig dan is vaak ook kriskrasgelaagdheid

waar te nemen.

 

3. Een derde type bestaat uit sterk lemig dekzand dat vooral

van lokale betekenis is. Het vormt doorgaans een dunne

afzetting op hellingen van beekdalen en in laagten op het

keileemoppervlak. Er zijn aanwijzingen dat het hier om een

ouder type dekzand gaat (Oud Dekzand II). Daarover

hieronder meer.


 

 

Dekzandprofiel_-_Donderen_Drjpg

In een oude zandontsluiting bij Donderen zijn de afzettingen uit drie achtereenvolgende ijstijden ontsloten. Het fraaist zijn de opeenvolgende dekzandlagen uit het Laat-Glaciaal.

 


 

 

In Nederland maken we onderscheid tussen een ouder en een

jonger dekzand. Beide bestaan elk weer uit een aantal

afzettingen. Het Oude dekzand dateert uit het Laat-

Pleniglaciaal en is duidelijk gelaagd, doordat het uit een

afwisseling bestaat van laagjes leemarm en leemrijk zand.

In profielen onderscheiden de leemrijke bandjes zich door hun

vochtgehalte en zijn duidelijk donkerder dan de leemarme

zandlaagjes daartussenin.

 

 

Het gelaagde karakter van het dekzand is ontstaan door

de invloed van sneeuw. De leemrijke laagjes bezitten een

samenstelling en korrelgrootteverdeling die overeen komt

met die van löss. De fijne, in suspensie verplaatste

bestanddelen zullen destijds makkelijk aan vochtige

oppervlakken zijn vastgeplakt. Daarnaast zal een flink

deel van het opgewaaide stof en zand zich tijdens

sneeuwstormen aan sneeuwvlokken hebben vastgehecht,

waardoor het bleef liggen. Hierdoor was het fijne materiaal

ook tegen verdere uitwaaiing beschermd. Bij het smelten

van de sneeuw in de zomermaanden heeft het dooiwater

de stofpartikels samen met het fijne zand als dunne

lemige laagjes op het dekzandoppervlak afgezet.

 


 

 

Lssafzetting_met_vorstspleten_in_Jong_Dekzand_II_-_Langenbosch_Veendam

De opbouw van de dekzandafzettingen in de Veenkoloniën is anders dan die op het Drents Plateau. De afzonderlijke dekzandlagen zijn bijzonder moeilijk van elkaar te onderscheiden. Opvallend is de gemiddeld grote dikte van het Jong Dekzand II uit de Jonge Dryas. Vaak bedraagt die meer dan 2,5 m. De grillig verlopende donkere band op de foto is een dunne lössafzetting, waarin een tweetal vorstscheuren aanwezig zijn. Het gehele pakket is cryoturbaat verstoord. Locatie: Langenbosch - Veendam.

 

up Terug.

 

Hier en daar zijn in dekzand niveaus aanwezig die uit pure löss

bestaan. De lösslaagjes zijn doorgaans niet dik, meestal in de orde

van een halve centimeter of iets meer. In dekzandprofielen rond

Veendam, Wildervank en Hoogezand is dit regelmatig vastgesteld.

Zuidelijk van Veendam, bij Nieuwediep, bereikt de löss zelfs een

dikte van 10cm en meer. Jaren geleden werd deze leemafzetting

wel aangezien voor een Laat-Glaciale meerbodemafzetting.
 

 

 

 

Oud dekzand I en II

Het lemige dekzand dat in het Laat-Pleniglaciaal is gevormd, staat

bekend als het Oude Dekzand. Binnen dit dekzandpakket wordt

onderscheid gemaakt tussen Oud dekzand I en Oud dekzand II.

Beide afzettingen zijn van elkaar gescheiden door een niveau met

grof zand, grind en stenen. Het is een deflatielaag die in het

koudste en droogste deel van het Pleniglaciaal werd gevormd,

waaruit door aanhoudende sterke wind al het fijnere materiaal is

verdwenen. Vaak is de rijkdom aan steentjes zo groot dat gesproken

kan worden van een desert pavement. Dit grindniveau is op

verschillende plaatsen in Midden- en Noord-Nederland teruggevonden.

Het is sinds jaar en dag heel fraai te zien in een stootoever van de

rivier van de Dinkel in het Lutterzand in Overijsel. Het uitblazings

niveau met het grind wordt de Laag van Beuningen genoemd.

Het is zo'n 20.000 – 15.000 jaar

geleden ontstaan. De Beuningen Laag vormt in het Lutterzand de top van

een rivierafzetting uit het Pleniglaciaal.


 

 

Dekzandontsluiting_Lutterzand_-_Denekamp_Ovjpg

De stootoever van de Dinkel in het Lutterzand bij Denekamp is de klassieke ontsluiting van dekzand uit het Laat-Weichselien met daar boven op een recent stuifduinlandschap met grove dennen. In de steile oever zijn sterk gecryoturbeerde rivierafzettingen aanwezig. Ze worden afgesneden door een dun grindlaagje, dat een oud deflatieoppervlak (desert pavement) uit het Pleniglaciaal vertegenwoordigt. Daarboven is Oud Dekzand II uit het Laat-Pleniglaciaal ontsloten.

 

 
 

In Drenthe is de Beuningen Laag anders ontwikkeld. Hier is onder

het dekzandpakket vaak een keizandniveau aanwezig. Het is een

laag van maximaal 10cm dik, die uit grof zand, grind en grotere stenen

bestaat. Deze stenenrijke laag is het restant van een eerder

aanwezige keileemafzetting, die door erosie en deflatie is verdwenen.

Alleen de zwaarste bestanddelen zijn blijven liggen. Het keizand

niveau is duidelijk een vorming in een windrijk, zeer koud deel van

het Pleniglaciaal. Of het niveau gelijk gesteld kan worden met de

Laag van Beuningen is onduidelijk. Opvallend is dat in het zandpakket

onder de Beuningen Laag vaak vorstspleten en vorstwiggen aanwezig

zijn en dat het zandpakket zelf door vorst- en dooiwerking

cryoturbaat verstoord is. Dat duidt op zeer koude klimaatomstandigheden.


 

 

Vorstwig_met_keileemvulling_2_-_Wippingen_Dld._24-4-2008

Vorstwig in fijn smeltwaterzand in een oude ontsluiting bij Wippingen (Dld.).

De vorstwig wordt aan de bovenzijde begrensd door een keizandniveau. Zowel vorstwig als keizand dateren uit het Pleniglaciaal, de periode in de laatste ijstijd toen het klimaat op zijn koudst was. Het is niet duidelijk of alle keizandniveaus in Noord-nederland en aangrenzend Duitsland gelijk gesteld kunnen worden aan het Beuningenniveau. Bijzonder is dat de vulling van de vorstwig uit verspoeld keileem bestaat.

 

 


 

 

In een van de zandverstuivingen op het Balloërveld bij Rolde is het

keizandniveau door recente uitwaaiing weer te voorschijn gekomen.

Over een groot oppervlak is een desertpavement uit het Pleniglaciaal zichtbaar.

Vooral in het voorjaar, als door aanhoudende droge oostenwind veel

zand verstuift, komen duizenden zwerfsteentjes te voorschijn. Het

keizandoppervlak daar is voor zover mij bekend het enige voorbeeld

in Drenthe waar een oud uitblazingsniveau uit het Weichselien zo

goed te zien is. Het verdient het om opgewaardeerd te worden tot

aardkundig monument.


 

 

Keizandniveau_-__Ballorveld_Rolde_Drjpg Keizandniveau_detail_-_Ballorveld_Rolde_Drjpg

Op het Balloërveld bij Rolde is door recente uitblazing een oud deflatieoppervlak uit het Pleniglaciaal blootgelegd. Het oppervlak bestaat uit duizenden zwerfsteentjes, grindjes en grof zand dat in de koude tweede helft van het Weichselien in een polaire woestijnomgeving een desert-pavement vormde.

Van dichtbij valt op dat alle zwerfsteentjes in meerdere of mindere mate een lakglans vertonen. Het glanseffect danken ze aan de schurende en polijstende werking van verstuivend zand.

 

up Terug.

 

Windkanters

Opmerkelijk is dat de steentjes uit het keizandniveau vrijwel allemaal

gezandstraald zijn. Dit valt op te maken aan het glanzende uiterlijk.

Vooral aan vuursteentjes is de glans opvallend. Hier en daar komen

tussen de stenen ook exemplaren voor met opmerkelijk vlakke kanten.

Het zijn zgn. windkanters, stenen die lange tijd in een bepaalde positie

aan de zandige ondergrond vastgevroren zaten en aan de striemende

zandkorrels waren blootgesteld. Vergelijkbare situaties in woestijn-

gebieden leren dat de windkanters in het Pleniglaciaal waarschijnlijk

binnen enige tientallen jaren hun vorm kregen, waarbij afhankelijk van

de oorspronkelijke vorm van de steen een of meer facetten zijn ontstaan.

Tot voor enkele jaren werden ze veel gevonden in een zandwinning in

Oost-Groningen bij Sellingerbeetse. Een aantal jaren geleden was dit

op de Lemelerberg ook het geval, toen daar bij natuurontwikkeling de

bovenlaag werd verwijderd. In tegenstelling tot windkanters in

Midden-Nederland die meestal uit kwartsietische zandsteen en kwartsiet

bestaan, zijn ze bij Sellingerbeetse vooral van graniet, gneis en andere

kristallijne gesteenten.


 

 

Blaricumerheide_desert_pavement_met_windkanters Keizandniveau_met_windkanters_-_Wippingen_Dldjpg

Op de Blaricumerheide in het Gooi zijn veel windkanters te vinden.

Ook elders in het Gooi zijn ze niet zeldzaam. De stenen kregen hun gefacetteerd uiterlijk in het Pleniglaciaal doordat verstuivend zand lange tijd vanuit één richting de stenen zandstraalde.

Bij Wippingen in het Emsland is een dekzandprofiel uit het Laat-Glaciaal ontsloten dat aan de onderzijde begrensd wordt door een keizandniveau uit het Pleniglaciaal met daarin opmerkelijk veel windkanters. De grote kei, links op de foto, is hiervan een duidelijk voorbeeld.

 

 
 

Afzettingen van Oud Dekzand I zijn uit Drenthe niet bekend. In het

Hondsruggebied is de afzetting die daar op veel plaatsen onder het

keizandniveau aanwezig is, het bekende glinsterzand uit de Formatie

van Peelo (Elsterien). Op het Balloërveld bij Rolde is dat in zand-

verstuivingen makkelijk vast te stellen. In Zuid- en West-Drenthe en

in delen van de provincie Friesland ligt dikwijls zand uit de Formatie

van Eindhoven (fluvioperiglaciale zanden en dekzand uit het Saalien

van voor de ijsbedekking) direct onder het keizand. Beide sediment-

pakketten zijn cryoturbaat verstoord en bevatten vorstspleten.

 

 

Op de Laag van Beuningen ligt Oud Dekzand II, het is sterk lemig zand

dat in Drenthe op een aantal plaatsen is aangetoond. Het dateert uit

het Oudste Dryas (= Laat-Pleniglaciaal). Het zand is horizontaal

gelaagd door een afwisseling van leem- en zandlaagjes. De gelaagdheid

is zo karakteristiek dat men dit wel als ‘spekkoek-gelaagdheid’ aanduidt.

In ontsluitingen is de afzetting van Oud Dekzand II moeilijk te

onderscheiden van het eveneens gelaagde en ook lemige zand van het

Jonge Dekzand I dat in het Oude Dryas in het Laat-Glaciaal gevormd

is. Het zand uit deze afzetting is gemiddeld iets grover van korrel dan

dat uit Oud Dekzand II.

 

 

 

 

Jonger Dekzand

In het Laat-Glaciaal is het jonger dekzand gevormd. Het is de laatste

zandafzetting die op natuurlijke wijze is ontstaan en die hele

landstreken bedekt. Het overwegend vlakke karakter van West-Drenthe,

het licht golvende landschap van de Hondsrug en het zwakgolvende

reliëf van het zandoppervlak in de oude Veenkoloniën, bestaan in

vrijwel alle gevallen uit Jong Dekzand I of Jong Dekzand II.


 

 

Ballorveld_dekzand_met_dekzanddepressie

Delen van het Balloërveld bij Rolde hebben een zachtglooiend karakter. Op deze plaatsen ligt vooral Jong Dekzand II aan het oppervlak. In de Jonge Dryas zijn door de schaarse begroeiing op verschillende plaatsen ondiepe kommen uitgewaaid. Deze dekzanddepresies stoven uit tot het grondwaterniveau. Het weggeblazen zand kwam veelal terecht aan de noordoostzijde van de depressies en vormt daar een soort wal. Sommige dekzanddepressies zijn met water gevuld, andere bleven droog. De grotere vochtigheid in de kommen maakt dat ze zich in de paarse heide door hun begroeiing duidelijk onderscheiden.

 
 

 

Jonger dekzand ligt over grote delen van Drenthe en daarbuiten aan

de oppervlakte. Hoewel plantengroei in het Laat-Glaciaal duidelijk

van invloed was op de mate van zandverplaatsing, was het vegetatiedek

in de koudere stadialen dun of ontbrak lokaal zelfs, waardoor er van

tijd tot tijd veel zand en stof verplaatst is. Het opgewaaide materiaal

was vooral afkomstig uit oudere dekzandlagen.

 

 

Vooral tijdens hevige koude van de Jonge Dryas is in combinatie met

harde wind en droogte veel zand verplaatst. Het fijnere stof dat

eveneens 'op de wind ging', werd vaak op ver verwijderde plaatsen

gesedimenteerd. Alleen als de omstandigheden gunstig waren (natte

oppervlakken) konden zich ook daar dunne lösslaagjes vormen. Dit is

op verschillende plaatsen in het Hunzedal, oostelijk van de Hondsrug

het geval geweest.

 


 

 

Lssafzetting_met_vorstspleten_in_Jong_Dekzand_II_-_Langenbosch_Veendam

In de omgeving van Veendam zijn in Jong Dekzand II lössafzettingen ingeschakeld. Ze zijn te herkennen aan de donkere kleur. Het ontsloten profiel was aanwezig in de wijk Langenbosch tussen Veendam en Wildervank. Iets verderop, bij Nieuwediep, is de lösslaag dikker, tot maximaal 30cm. Het grillige verloop van de zandlaagjes is veroorzaakt door cryoturbatie.

 
 

 

De dikte van de dekzandafzetting uit het Laat-Glaciaal is wisselend,

hij varieert tussen enige decimeters tot een paar meter. De dikste

dekzandafzetingen treffen we in het Hunzedal aan. Daar is destijds

veel zand afgezet, dat door de overheersende westen en noordwesten

winden van het Drents Plateau af de laagte in waaide. Ook zal uit de

brede zandige beekdalvlakte van de Hunze destijds een massa zand

op de wind gegaan zijn en verder oostelijk zijn afgezet. De dekzand

afzettingen bereiken in het Hunzedal dikten van vele meters.

 

 

Uit onderzoekingen is gebleken dat de dekzandafzetting in het

Hunzedal, ondanks de dikte, stratigrafisch bijzonder moeilijk te

duiden is. Het onderscheid tussen Jong Dekzand I en Jong Dekzand II

met de gebleekte bodem laag uit het Alleröd daar tussenin, is doorgaans niet of zeer

moeilijk vast te stellen. Blijkbaar waren de afzettingsomstandigheden

in het Hunzedal in die tijd afwijkend van die elders. Het vrijwel vlakke

gebied moet in de koudste fasen van het Laat-Glaciaal een uitgestrekte

koude Sahara- achtige omgeving zijn geweest, waar het zand

afhankelijk van de windrichting makkelijk alle kanten op geblazen

werd en dat ongetwijfeld ook deed. Bovendien zal de invloed van

water door de lage ligging t.o.v. het veel drogere Drents Plateau

groter zijn geweest. De zoëven genoemde lössvormingen in het

Hunzedal duiden op lokaal vochtiger bodemomstandigheden.

 

 

In het Hondsruggebied is dekzand op verschillende plaatsen

afwezig, vooral op de hogere delen van de zandruggen. Dit is met

name het geval op het midden- en het zuidelijke deel van de Hondsrug.

Op die plaatsen werd het aangevoerde zand door de wind blijkbaar

ook weer makkelijk weggeblazen. Bij de reconstructie van de kruising

tussen de N34 en de N33 bij Gieten kon evenwel worden vastgesteld

dat een hogere ligging van het terrein blijkbaar niet altijd belemmerend

was voor de vorming van dekzand. Op de hoger liggende oostelijke

Hondsrugtak was een pakket van ruim 2 meter gelaagd Jong

Dekzand II aanwezig.

 


 

 

Jong_Dekzand_II_op_keileem_-_Gieten_Drjpg

Bij Gieten, langs de N33, ligt op Oostbaltische keileem (Emmen- en Oudemirdum-type) een vrij dik pakket leemarm gelaagd Jong Dekzand II. De overgang tussen dekzand en onderliggende keileem wordt gevormd door een keizandniveau uit het Pleniglaciaal. Het zand is deels door wind, deels door sneeuwsmeltwater afgezet.

 

up Terug.

 

Jong Dekzand I en II
 

Binnen het jonger dekzand onderscheidt men een Jong Dekzand I

en een Jong Dekzand II. Het Jong Dekzand I is gevormd tijdens

de koude fase van het Oude Dryas, aan het begin van het

Laat-Glaciaal. Het Jong Dekzand II stamt uit de zeer koude

Late Dryas.


 

 

Jong_Dekzand_1_detail_met_lemige_laagjes_-_Donderen_Drjpg

Detailopname van lemig Jong Dekzand I in een oude zandgroeve bij Donderen. De leembandjes onderscheiden zich door hun donkerder kleur van de leemarmere en ook grofkorreliger zandlaagjes. In de leemarme zandlaagjes zijn hier en daar door uitblazing veroorzaakte grindsnoertjes aanwezig.

 

 
 

Jong Dekzand I onderscheidt zich van Jong Dekzand II door

zijn gelaagdheid. Het wordt veroorzaakt door een afwisseling

van dunne meer lemige zandlaagjes met duidelijk iets grover

gekorrelde leemarmere zandlaagjes. Jong Dekzand II is leemarm

en ook grover van korrel. Het droge zand loopt heel gemakkelijk

tussen de vingers door. Bovendien is een duidelijke gelaagdheid vaak afwezig.

In Jong Dekzand II komen regelmatig kleine en soms dieper

reikende vorstspleten voor. Zij zijn het bewijs dat het in deze

periode bijzonder koud kon zijn.

 


 

 

Vorstspleet_in_Jong_dekzand_II_-_Wippingen_Dldjpg

De koude tijdens de Jonge Dryas was soms zo hevig dat vorstspleten konden ontstaan. Gelaagd leemarm Jong Dekzand II - Wippingen (Dld.).

 

 
 

Bijzonder is dat in dekzandprofielen uit het Laat-Glaciaal beide

dekzandformaties van elkaar gescheiden zijn door een oude,

fossiele bodem uit het warme Alleröd. De bleke kleur van de

laag is echter niet overal even duidelijk, maar de zone is goed

te herkennen aan de talrijke vingervormige uitstulpingen en

ronde doorsneden van graafgangen van mestkevers. De gang-

opvullingen vallen op omdat ze iets lichter van kleur zijn dan

het omringende zand.

 


 

 

Dekzandprofiel_uitgewerkt_-_Donderen_Drjpg

Dekzandprofiel van Donderen (Dr.). In dit profiel zijn de afzettingen uit drie ijstijden ontsloten: dekzand uit het Weichselien, keizand uit het Saalien en Peelozand uit het Elsterien.

 

 
 

De afzetting van het Jong Dekzand II heeft in Noord-Nederland

over het algemeen nivelerend gewerkt. Het bestaande, hier en

daar onrustige reliëf werd opgevuld en afgevlakt. We zien dit

gedemonstreerd in de overwegend vlakke zandgebieden van

Westerwolde en in West-Drenthe.
 

 

up Terug.
 

 

Dekzandruggen

Op verschillende plaatsen zijn in de Laat-Glaciaal op het Drents

Plateau maar vooral oostelijk daarvan in het Hunzedal 

dekzandruggen opgestoven. De reeks lage zandruggen steken

doorgaans maar een paar decimeter boven de omgeving uit.

De soms hoefijzervormige dekzandruggen vormen brede gordel

die op enige afstand min of meer evenwijdig loopt aan de Hunze.

Ze zijn ontstaan door zand dat van de Hondsrug afwaaide,

maar ook door het verstuiven van  fluvio-periglaciaal zand uit

het Hunzedal zelf. De lage dekzandruggen zijn topografisch

te herkennen aan de reeks dorpen die er op gevestigd is: Gieterveen,

Gieterzandvoort, De Hilte, Eexterzandvoort, Eexterveen, Annerveen,

Spijkerboor en Zuidlaarderveen. De dekzandruggen eindigen bij

Wolfsbarge, oostelijk van het Zuidlaardermeer. Het is niet helemaal

duidelijk wanneer de gordel van dekzandruggen is gevormd. Ze

dateren waarschijnlijk in aanleg uit de Oude Dryas, maar de

voornaamste contouren kregen ze gedurende de Jonge Dryas. Toen

is waarschijnlijk ook het merendeel van de paraboolduinen in

het Hunzedal gevormd.

 

 

De dekzandruggen zijn vooral in de Oude Veenkoloniën zuidelijk

van Hoogezand en ten oosten van Veendam in het

landschap op te merken aan het zwak golvende reliëf, vooral als

we over wegen rijden die de ruggen in dwarse richting kruisen.

Nadat men in vroeger eeuwen de bedekkende veenlaag tot turf

verwerkt had, is het resterende veen langzamerhand geoxideerd

en als CO2 in de lucht verdwenen. Hierdoor is in de Oude

Veenkoloniën geleidelijk het oude, oorspronkelijke Laatglaciale

ijstijdoppervlak weer te voorschijn gekomen. Men spreekt hier

wel van ‘versleten veenland’.


 

 

Leewal_3_-_Exloo_DrJPG

Bij Exloo in Drenthe komen een paar onregelmatige hoog opgestoven? zandruggen voor. De bekendste is de Leewal. Men vermoedt dat de zandruggen een vorming zijn uit het Laat-glaciaal. Ze rusten op smeltwaterzanden uit het Elsterien. Keileem ontbreekt. Vermoedelijk is door verstuiving van zand in de IJzertijd aan de ruggen extra reliëf toegevoegd. Hetzelfde is ook in meer recente tijd het geval geweest. Het zand is opmerkelijk schoon, vergeleken met het stuifzand dat in latere perioden over de zandruggen heen is afgezet. Recent onderzoek maakt melding dat het bij deze zandruggen misschien om smeltwaterafzettingen (eskers) uit het Saalien zou kunnen gaan?

 

up Terug.
 

 

Duinvorming

In de Jonge Dryas is ook sprake geweest van duinvorming.

Fossiele duinen uit die tijd zijn op verschillende plaatsen

gevonden. In het Hondsruggebied rekent men het paraboolduin

in het Kniphorstbos bij Schipborg hiertoe en wellicht ook de reeks

grote, onregelmatige zandduinen van de Leewal, Rossingwal e.a.

bij Exloo. De interpretatie van deze laatste zandheuvels wisselt

nogal. Ze zijn wel aangezien voor hoog opgewaaide duinen uit de

Jonge Dryas, maar waarschijnlijker is dat het stuifduinen zijn die

uit de IJzertijd dateren.  Een heel recente interpretatie is die van

eskers. Handboringen hebben grof zand te voorschijn gebracht

vergezeld van grind. Onduidelijk is van welke diepte. Het laatste woord is hierover niet gesproken.

 

 

De belangrijkste duinvorming heeft plaatsgevonden in het Hunzedal.

Uit luchtopnamen blijkt dat het gebied oostelijk van de Hunze in

de Jonge Dryas een groot aaneengesloten duinlandschap was, met

talrijke paraboolduinen. Dat hier paraboolduinen zijn ontstaan

maakt duidelijk dat er sprake moet zijn geweest van vegetatie.

 


 

 

Dekzandduinen_bij_Ommelanderwijk_bij_Veendam

Oude luchtfoto van het veenkoloniale gebied in de omgeving van Ommelanderwijk bij Veendam. De lichtkleurige gebogen lijnen en vlekken zijn duinstructuren uit het Laat-Glaciaal (Jonge Dryas). Het gebied moet in die tijd een schaars begroeide koude mini-Sahara zijn geweest.

 

 

 

 

Terzijde

 

De vorming van duinen hangt af van een aantal factoren. Zo zal er voldoende zand

beschikbaar moeten zijn, maar ook de mate van vochtigheid van het terrein speelt

een belangrijke rol. Van een vochtig aardoppervlak zal in verhouding weinig zand

opwaaien. De beschikbaarheid van zand in het Hunzedal was gewaarborgd door de

brede dalvlakte van de rivier de Hunze. Het water van deze rivier voerde vanuit het

Drents Plateau periodiek veel zand aan. Ook zal van de Hondsrug zelf door de

heersende westen- en noordwesten winden zand het Hunzedal zijn ingewaaid. Dit

zand zal in het dalvlakte van de Hunze zijn afgevangen. Niet onwaarschijnlijk is dat

de in het dal aanwezige oudere dekzandafzettingen en wellicht ook fluvio-periglaciale

zandafzettingen een bijdrage hebben geleverd.

 

Bij voldoende zandaanvoer en droge omstandigheden kan een reeks verschillende

duinvormen ontstaan, bijvoorbeeld barchanen (sikkelduinen), dwarsduinen e.d. Is

de aanvoer van zand minder groot en wordt dit belemmerd door vochtigheid en/of

de aanwezigheid van vegetatie, dan zullen er voornamelijk paraboolduinen ontstaan.

Deze laatste kunnen in de loop van hun ontwikkeling sterk in de lengte uitgroeien.

In sommige gevallen transformeren ze zelfs in lengte- of streepduinen. Hoewel vooral

veel paraboolduinen of restanten ervan in het Hunzedal zijn aangetoond, is deze

duinvorm niet voorbehouden aan periglaciale omstandigheden.

 

Een van de fraaiste ijstijdduinen is het grote hoefijzerduin in de Duunsche landen

ten oosten van Annen. Boeren hebben in de loop van de tijd het duin grotendeels

vergraven en het zand gebruikt om de natte, moerassige uitblazingsvlakte op te

hogen. Desondanks zijn de onregelmatige bultige ’heuvels’ met hun eikenbosjes

heel opmerkelijk in het verder pannenkoekenplatte landschap daar. Op de poten

van het paraboolduin zijn van oudsher een aantal boerderijplaatsen gevestigd. Het

gebied daar heet heel toepasselijk ‘De Bulten’.

 

 


 

Paraboolduin_-_Anner_Groenlanden

In de Anner groenlanden, oostelijk van Annen in het Hunzedal is een groot paraboolduin aanwezig. Het ijstijdduin is door stippellijnen aangegeven. Aan de regelmatige strokenverkaveling voor het duin is de uitblazingsvlakte te herkennen. Boeren hebben in het verleden het zand van het duin gebruikt om de natste delen van de uitblazingsvlakte op te hogen.

 


 

 

 

up Terug.

 

 

 

 
© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter