Na het Saalien warmde het klimaat op en volgde de relatief warme periode van het Eemien

(126.000 - 116.000 jaar geleden). Dit interglaciaal dankt zijn

naam aan het Gelders-Utrechtse riviertje de Eem. In de ondergrond

van de Geldersche Vallei zijn mariene afzettingen uit die

tijd bewaard en bestudeerd.

 

Het Eemien ofwel de Eem-tijd heeft maar kort geduurd, hooguit

12.000 jaren. Grote delen van ons land waren toen door Noordzeewater

overstroomd. Dit kwam omdat de zeespiegel in die tijd ruim 6 meter

hoger stond dan thans het geval is. We lezen wel eens dat we door het stijgen van de zeespiegel als gevolg van de klimaatopwarming binnen afzienbare tijd een soort 'Amersfoort aan Zee' zullen krijgen. Deze

enigszins verontrustende uitspraak zou in de Eem-tijd realiteit geweest zijn,

hoewel er toen van Amersfoort nog geen sprake was.

Een inham van de Noordzee reikte via de Eem-vallei tot waar nu Amersfoort ligt.....
 

 

 

Eemien

Land- en zeeverdeling tijdens het Eemien. Opvallend is dat de Noordzee ter plaatse van het Hunzedal een brakwater inham vormde. Bron: TNO-NITG

Tijdens het Eemien zou Amersfoort inderdaad aan zee hebben gelegen, waarschijnlijk met een prachtig strand en voor stenenliefhebbers veel door golven afgeronde zwerfkeien.


 

 

De hogere zeespiegelstand was vooral het gevolg van het grotendeels

verdwijnen van de ijskap op Groenland. Tegenwoordig is Groenland

voor het grootste deel bedolven onder een ijskap van ruim 3300 meter dik. Als het meeste ijs op Groenland zou wegsmelten dan

scheelt dit al snel zo'n kleine zeven meter in de hoogte van de zeespiegel.
 

 

 

 

Groenland is op het noordelijk halfrond de enige landmassa die vrijwel helemaal bedekt is door een enorm pakket landijs. Hierbij vergeleken vallen de ijskappen op IJsland, waaronder de grote Vatnajökull (rechts op de foto) in het niet. Aan de randen van de ijskap bevinden zich zogenoemde outlet-gletsjers. Deze gletsjers worden door talrijke grote en kleine ijsstromen gevoed en verzorgen zo de drainage van ijs naar zee. 

In het zomerhalfjaar smelt op Groenland veel ijs weg, zowel op het oppervlak van de ijskap als aan de randen. Bijzonder is wel dat er de laatste jaren als gevolg van de opwarming en een hogere luchtvochtigheid meer sneeuw valt dan dat er aan ijs verdwijnt.


 

Zo zou Groenland er uit zien als de enorme ijskap zou zijn weggesmolten. Door het enorme gewicht van de ijsmassa is het centrale deel van Groenland in de aardkorst weggedrukt en veranderd in een enorm groot met smeltwater gevuld meer! 



 

 

Noordzeewater ten oosten van de Hondsrug

In Noord-Nederland had de Noordzee tijdens het Eemien een inham in het Hunzedal,

ten oosten van de Hondsrug. Tot voorbij Gieten zijn in de ondergrond

mariene afzettingen uit die tijd aangetroffen. Bij Harkstede, een

paar kilometer oostelijk van de stad Groningen, bevond zich tot voor een paar jaren een

grote zuigplas waar van enkele meters diepte marien Eemzand

opgezogen wordt. Met het zand komen zo nu en dan massa's sterk

verweerde schelpen omhoog. Cardium-schelpen, die massaal in de

Waddenzee voorkomen, waren in het opgezogen Eem-zand

zeer talrijk aanwezig. Wel wijkt de schelpvorm af van die uit de

Waddenzee. De reden hiervan is dat het bij de cardiums van Harkstede om brakwatervormen gaat. De smalle

zee-inham in het Hunzedal zal door afvloeiend regen- en oppervlakkig

toestromend grondwater destijds behoorlijk verzoet zijn geweest.
 

 

 

Tijdens het Eemien had de Noordzee een smalle zeearm in het Hunzedal in Noordoost-Nederland. Tot voorbij Gieten komen in de ondergrond zeeafzettingen uit die tijd voor. 

In het brakke water van het Hunzedal leefden veel mollusken, w.o. veel cardiums (Parvicardium exiguum). De scheve schelpvorm wijkt af van individuen uit een volmarien milieu. Het is een aanwijzing dat het water in het Hunzedal destijds behoorlijk brak moet zijn geweest.



 

Weichselien (-116.000 - 11.700 jaar geleden)

 

Het warme Eemien werd gevolgd door opnieuw een ijstijd, de tot dusver laatste.

Men noemt deze glaciale periode al naar gelang het uitkomt het Weichselien of Weichsel-ijstijd.

Het dankt zijn naam aan de Poolse rivier de Weichsel. 

In tegenstelling tot de voorgaande Saale-ijstijd bereikte het landijs

ons land ditmaal niet. De meest zuidwestelijke rand van het ijs bleef iets noordelijk van de Elbe bij

Hamburg steken. Geen landijsbedekking dus, maar ons

land heeft in die tijd wel te maken gehad met intense kou.
 

Weichselien_paleo_reconstructie

De maximale ijsuitbreiding tijdens de laatste ijstijd (Weichselien). Of het landijs in die tijd verbinding maakte met de ijskap op Schotland en Engeland is niet goed bekend. Het gele gebied op de kaart was in het Pleniglaciaal duizenden jaren achtereen een arctische woestijn. De blauwe stip geeft het huidige Groningen aan. De bruine zone was destijds toendra. De oranje gebieden zuidelijk daarvan waren parklandschappen met berken en naaldbomen.


 

 
 

De eerste helft van het Weichselien kenmerkte zich door een

aantal klimaatwisselingen, waarbij koelere fasen met iets mildere 

intervallen afwisselden. Het landschap bestond afwisselend uit toendra of

uit een open parklandschap met berken en dennen. Soms was

zelfs sprake van gemengde eiken/berkenbossen. De gemiddelde

zomertemperatuur zal in die perioden ca. 13 graden zijn geweest.

Een ijstijdperiode betekent dus niet automatisch ook een bar en boos klimaat.
 

 

 

Berken_dennenbos

Het half open berken-dennenbos geeft een indruk hoe we ons het landschap in het Vroeg-Weichselien moeten voorstellen. Tijdens koudere fasen zal dit open boslandschap hebben plaatsgemaakt voor een toendra, in meer warmere fasen wellicht voor een dichter gemengd bos met naald- en loofbomen.

Ook nu nog komen in Scandinavië veel bossen voor die uit een menging van berken en grove dennen bestaan.

 


 

up Terug.

 

 

Pleniglaciaal

Vooral in de tweede helft van het Weichselien, gedurende het zgn.

Pleniglaciaal, dat zo'n 73.000 jaar geleden begon, trad een sterke

temperatuurdaling op. Het werd hier ijzig koud. Duizenden jaren

achtereen kwam de gemiddelde juli-temperatuur niet boven de 5

graden uit. Maar ook in het koude Pleniglaciaal wisselden intens

koude perioden af met iets mildere fasen.

 

Lange tijd was het tijdens het Pleniglaciaal zelfs voor geharde

toendraplanten te koud. Een toendravegetatie gedijt nog wel bij

een gemiddelde temperatuur van 8 graden, maar bij nog lagere

temperaturen redden ze het niet of nauwelijks meer. Tijdens perioden van extreme koude, waren uitgestrekte gebieden

in West-Europa overgeleverd aan weer en wind. Lange tijd was in ons

gebied zelfs sprake van een echte arctische woestijn. In de periode

20.000-16.000 jaar geleden bereikte de Scandinavische landijskap in

Noord-Duitsland zijn grootste uitbreiding. Grote delen van Polen en

het oosten van Noord-Duitsland waren door een enorme massa landijs

bedekt.
 

 

 

Poolwoestijnlandschappen komen nu nog voor in het uiterste noorden van Canada op eilanden als Devon-eiland en Ellesmere-eiland. 

In een poolwoestijn hebben weer en wind vrij spel. Zand- en sneeuwstormen of een combinatie van beide verplaatsen veel fijne bodemdeeltjes. Op de lange duur blijven alleen de zwaarste bestanddelen achter. Dit kale met stenen bezaaide landschap noemt men een 'desert pavement'. Door zandstraalwerking zijn de stenen niet alleen glad geslepen, het langschurende zand zorgt ook dat aan de stenen platte vlakken ontstaan, waardoor windkanters ontstaan.

 

 

 

Periglaciale verschijnselen

De intense kou tijdens het Pleniglaciaal veroorzaakte allerlei

bodemprocessen waarvan de sporen tot op de dag van vandaag bij ons

in de bodem bewaard zijn gebleven. Met zand opgevulde, scherp

V-vormige fossiele vorstscheuren komen op talrijke plaatsen in de

bovenste twee meter van de bodem voor. Door de intense koude

destijds is de grond letterlijk gekrompen en gescheurd. Een begin 

van een dergelijke vorstscheur kan ook thans nog wel eens bij

hevige koude in winterse perioden op een kale ondergrond

waargenomen worden. De recente 'vorstpleten' gaan meestal niet

dieper dan 1 cm.

 

 

Door aanhoudende kou was de ondergrond meters diep

permanent bevroren, de zogenaamde permafrost. De vorst zat dus het

hele jaar in de grond. Alleen tijdens de korte zomer ontdooide een

ca. 2 meter dikke bovenlaag. In deze actieve laag speelden zich allerlei

processen af, die met het periodieke bevriezen en ontdooien samen hingen.

Sneeuwsmeltwater kon door de permanent bevroren ondergrond niet

naar onderen wegzijgen. Er vormde zich daardoor een bijzonder instabiele

met water verzadigde toplaag. 
 

Dekzandprofiel bij Langenbosch westelijk van Wildervank (Gr.).

In het brede Hunzedal oostelijk van de Hondsrug is in het laatst van de Weichsel-ijstijd veel zand op de wind gegaan en/of door sneeuwdooiwater verspoeld. De fijnste bestanddelen bleven aan natte oppervlakken kleven en vormden zo dunne laagjes löss. Op de foto is zo'n lösslaagje te zien als een donkere grillig verlopende grijsbruine band. Het golvend verloop is het gevolg van cryoturbatie. Onder het lösslaagje zijn een tweetal vorstspleten zichtbaar, die deels opgevuld zijn met löss, deels met ingewaaid zand. De wijze van opvulling duidt er op dat het droge, open spleten waren.

Een fraai voorbeeld van een grote vorstwig bij Wippingen in het Emsland in Duitsland.

Deze vorststructuur is met roestig verweerde keileem gevuld. Van de oorspronkelijk aanwezige keileemlaag is echter niets meer over. Dit duidt er op dat de vorstwig al eerder moet zijn ontstaan. Al het fijnere materiaal is door verspoeling en/of verwaaiing afgevoerd. Alleen de zwaarste bestanddelen bleven achter. Deze vormen hier een dunne gebleekte laag met stenen, die vrijwel alle gezandstraald zijn. De bleke kleur van de afzetting is het gevolg van uitloging door een vegetatiedek tijdens de warme fase van het Alleröd op het laatst van de Weichsel-ijstijd. Deze bleke laag noemt men de Laag van Usselo. 

Cryoturbatie in Saale-keileem - Werpeloh(Dld.).

Cryoturbatie veroorzaakt grillige structuren in bodemlagen, waarbij de oorspronkelijke gelaagdheid vrijwel geheel verloren gaat. Het vervormen van grondlagen is het gevolg van herhaaldelijk ontdooien en weer bevriezen van de bovenste 2 tot 2,5 meter tijdens het Pleniglaciaal. De bodem was in die tijd metersdiep permanent bevroren. Alleen gedurende de korte zomerperiode ontdooide een toplaag van ca. 2 tot 2,5 meter. Deze met water verzadigde laag begon tegen de herfst van bovenaf weer te bevriezen, waarbij de nog ontdooide tussenlaag onder druk kwam. Dit veroorzaakte allerlei verplooiingen, verknedingen ook het uitzakken van bodemlagen. Cryoturbate verschijnselen komen overal in ons gebied voor.

Ontwateringsstructuur in een cryoturbaat vervormde bodemlaag in Harkstede (Gr).

Het aan de oppervlakte gelegen dekzand met daarin dunne veenlaagjes in Harkstede zijn lokaal op grote schaal intensief cryoturbaat verstoord. Hierin zijn talrijke structuren zichtbaar als op de foto, met een sterk verstoorde gelaagdheid (convoluut), die duidelijk maakt dat deze het gevolg zijn van drukontlasting van met water verzadigd, fijn zand. De waterrijke tussenlaag tussen de permafrost aan de onderzijde en een dikker wordende opnieuw bevroren bovenlaag, kwam lokaal zo onder druk dat er doorbraken ontstonden waarbij zand naar boven doorbrak. Kleine zandvulkaantjes dus.

 


 

 

De afwisseling van ontdooien en weer bevriezen veroorzaakte dat

bodemlagen door verschillen in gewicht, samenstelling en ook door druk geplooid,

werden, in elkaar doordrongen en niet zelden sterk met elkaar verkneed

raakten. Dit proces noemt men cryoturbatie. Kleurverschillen in het

zand en de aanwezigheid van contrasterende, donkere humeuze laagjes

maken deze cryoturbate verschijnselen soms bijzonder fraai zichtbaar.

 

 

Permafrost_Kolyma_Siberie_2

Permafrost in een rivieroever, Kolyma in Siberië.

Recente vorstwig in Noord-Canada.

 


 

 

Poolwoestijnen en desert pavements

In de koude tweede helft van de Weichsel-ijstijd (Pleniglaciaal)

was het landschap in wijde omgeving veranderd in een poolwoestijn.

Op een enkele kleine struik of plant na waren uitgestrekte gebieden

vegetatieloos. Door het ontbreken van een beschermend vegetatiedek

lag de bodem open voor weer en wind. Het gevolg was dat door

sneeuwsmeltwater en wind bijzonder veel materiaal verplaatst werd.

 


Poolwoestijn_Devon-_eiland_Canada

Arctische woestijn op Ellesmere-eiland, Nunavut, Noord-Canada. In het deels met sneeuw bedekte landschap ontbreekt iedere vegetatie.

Arctische woestijn op Devon-eiland, Nunavut, Noord-Canada. Hier heersen vergelijkbare omstandigheden als destijds bij ons tijdens het Pleniglaciaal.

 
 

 

Wind en uitspoeling tastten vooral op de hogere delen van het

Drentse zandlandschap bestaande afzettingen sterk aan. Keileemlagen

uit de voorgaande Saale-ijstijd, waren in het warme Eemien

chemisch al sterk aangetast. Gedurende het Pleniglaciaal

werden deze afzettingen door verwering en uitspoeling op veel plaatsen gereduceerd tot een

dun laagje keizand. Dit nauwelijks 10cm dikke laagje bestaat

overwegend uit grof zand, grind en grotere stenen. Dergelijke uit

grof zand, grind en stenen bestaande oppervlakken komen op

uitgebreide schaal in woestijnen voor. In de geologie noemt men

dit desert pavements of keienvloer.

 
 

 

Door het verstuiven van zand is op het Balloërveld bij Rolde (Dr.) de keizandafzetting uit de tweede helft van de laatste ijstijd (Pleniglaciaal) weer te voorschijn gekomen. De oorspronkelijk aanwezige keileemlaag is door erosie in de laatste ijstijd geheel verdwenen. Het oppervlak met stenen vormt een oud desert-pavement.

De zandverstuiving op het Balloërveld bij Rolde (Dr.) is bezaaid met vele duizenden zwerfstenen, die vrijwel allemaal een glanzend oppervlak bezitten. Dit laatste is het gevolg van de zandstraalwerking door verstuivend zand. Ook nu nog wordt bij drogend weer, vooral in het voorjaar, door wind veel zand verstoven. Het grove zand dat te zwaar is om verstoven te worden, vermengt zich ter plaatse met fijn glimmerzand uit de Elster-ijstijd.

 
 

Al het fijnere materiaal verdween, spoelde weg of ging op de

wind. Het fijne keileemstof plakte vaak vele tientallen kilometers

verderop vast aan vochtig/natte oppervlakken. Hieruit ontstonden

na verloop van tijd de ons zo bekende lössafzettingen. Het iets

grovere zand verstoof over kortere afstand en bedekte uitgestrekte

delen van het Drents/Groninger landschap onder een deken van zand. Dit

dekzand vormt momenteel op veel plaatsen in deze provincies de bovenste

bodemlaag.

Op het Balloërveld bij Rolde is de bedekkende dekzandlaag door

menselijke activiteiten plaatselijk verdwenen. In zandverstuivingen,

maar ook op de brede zandpaden komt de keizandlaag uit het

Pleniglaciaal weer te voorschijn. Verstuivend zand zorgt er ieder

droog voorjaar voor dat dit fossiele desert pavement uit de laatste

ijstijd zichtbaar blijft.
 

 

 

Dekzandafzetting_-_Oosterwaterweg_Donderen

 

Dekzandprofiel uit de Weichsel-ijstijd bij Donderen (Dr.).

Het ietwat grijsbruin gekleurde zandlaagje in het midden van het pakket gelaagd dekzand is een oude uitgeloogde bodem uit het Alleröd, een warme fase die duurde van 13.900 tot 12.850 jaar geleden. Daarboven bevindt zich grover en leemarmer dekzand uit de Jonge Dryas (-12.850 - 11.650). 

Allerödlaag in een dekzandprofiel bij Wippingen in het Emsland in Duitsland.

De Alleröd was een betrekkelijk warme periode op het laatst van de Weichsel-ijstijd. Er ontwikkelden zich in die tijd bos- en kruidenrijke vegetaties. Deze vegetatielaag heeft de onderliggende bodem uitgeloogd. Boven de Allerödlaag is gelaagd, leemarm dekzand aanwezig uit de allerlaatste koudefase van de Weichsel-ijstijd, die ruim 1000 jaar heeft geduurd (Jonge Dryas). In die tijd is veel zand verstoven, dat vergeleken met eerdere dekzandafzettingen leemarm is. Ook is het zand iets grofkorreliger dan oudere dekzandafzettingen.

 

 

Pingoruïnes

De talrijke vennen of 'veenties' in Drenthe vormen biologische pareltjes in het

zandlandschap. Minstens 1/3 van hen heeft zijn ontstaan te danken

aan opwellend grondwater, dat tijdens het Pleniglaciaal in de

permafrostzone tot steeds groter wordende ijslenzen bevroor.

Hierdoor werden geleidelijk met grond bedekte heuvels in het

landschap zichtbaar. Deze ijsheuvels of pingo’s konden uiteindelijk

wel een doorsnede bereiken van een paar honderd meter en een

hoogte van enkele tientallen meters.
 

Pingo's vormen zich in los bodemsediment, zoals op de foto in een oude rivierbedding op Spitsbergen.

Degraderende pingo in de Mackenzie-delta in het noorden van Canada. Aan smeltende pingo's is soms te zien hoe indrukwekkend massief de ijskern van deze ijsheuvels kan zijn. 

 
 

De ijskern van de pingo was aanvankelijk nog door een laag grond 

bedekt, maar naar mate de heuvel groter werd, vielen er gaten in

de deklaag. Het zonlicht kon daardoor tot de ijsmassa doordringen,

waardoor deze begon te smelten. De deklaag gleed langs het

ijslichaam naar beneden en vormde aan de voet van de ijsheuvel een

ringwal.

 

Nadat het ijs volledig verdwenen was, bleef een komvormige laagte

achter, omgeven door een ringwal. De metersdiepe kuilen vulden zich

met water. Nadat het klimaat begon op te warmen verschenen ook de

eerste waterplanten. In het waterige, gesloten milieu van de pingoruïnes

begonnen zich moerasjes te ontwikkelen, eerst voedselrijk, maar allengs

door het dikker worden van de laag moerasveen gevolgd door

veenmosveen dat zich alleen in voedselarme omstandigheden vormt.
 

 

Smeltende pingo in een rivierbedding op Spitsbergen.

Na verloop van tijd zal de bedekkende grond op de groeiende ijskern van een pingo door zwaartekracht en dooiprocessen naar beneden zakken. Komt het ijslichaam vrij te liggen, dan houdt dit het einde in van de pingo. Instraling van zonlicht zal steeds meer ijs doen smelten tot de ijsheuvel geheel is verdwenen. Wat over blijft is een ringwal van weggezakte grond rond een metersdiepe kuil, die zich met water vult.

Pingo in de Mackenzie-delta, Northwest Territories, Canada.

De ijsheuvel ligt in een toendralandschap met talloze dooimeren. Een dergelijk landschap zal waarschijnlijk ook delen van Noord-Nederland tijdens de tweede helft van de Weichsel-ijstijd hebben gesierd. In ons gebied komen naast overblijfselen van pingo's ook ronde uitblazingsdepressies in het dekzand voor. Pingoruïnes en uitblazingskommen zijn in het veld niet van elkaar te onderscheiden. Of bij ons ook fossiele dooimeren uit de Weichsel-ijstijd voorkomen is niet bekend, maar is wel erg waarschijnlijk.

 

 

up Terug.

 



 

Pingo's komen tegenwoordig nog voor in het noorden

van Canada en Siberië. Ook van Spitsbergen zijn ze bekend. In ons

gebied zijn ze verdwenen, hier vinden wij alleen hun overblijfselen,

pingoruïnes dus.

 

 

Op veel plaatsen in het Hondsruggebied komen op de zandruggen

pingoruïnes voor. De meeste bevatten water, maar o.m. bij Eext, Gieten en

bij Ees zijn een paar pingoruïnes bekend die droog staan. De ondergrond

was te doorlatend om water vast te houden. In de volksmond staan

deze depressies bekend als 'gletsjerkoele' (gletsjerkuil).

 

 

Van zeker een van de droge depressies achter 'Het land van Bartje' bij Ees in Oost-Drenthe is het maar de vraag of we hier met een droge pingoruïne te maken hebben. De ijslenzen van pingo's ontstonden op meters diepte in de bodem. Bovenliggende afzettingen, waaronder ook keileem, werden door de groeiende ijslens omhooggedrukt. Bij het afsmelten gleden deze grondlagen na verloop van tijd van het ijslichaam naar beneden. In pingoruïnes komt daarom geen keileem (meer) voor, dus ook geen zwerfstenen. Dit laatste echter is in de grote 'gletsjerkuil' achter het Land van Bartje bij Ees wel het geval. Keileem komt in de directe omgeving nergens meer voor. Wel is een dunne laag keizand aanwezig. In de droge depressie bij Ees komen op de flanken talrijke noordelijke zwerfstenen voor. Dit zou er op kunnen duiden dat we hier niet te maken hebben met een pingoruïne, maar wellicht met een doodijskuil uit het laatst van de Saale-ijstijd. Een vergelijkbare ronde droge depressie ligt achter het Meerbosch in Weerdinge. Het zou interessant zijn om ook de overige droge depressies bij Ees op de Hondsrug en ook die bij Gieten aan een nader onderzoek te onderwerpen. De oude naam 'gletsjerkoele' die de bevolking aan deze kuilen gaf, zou wel eens dicht bij de waarheid kunnen liggen. 
 

 

 

Pingorune_Mensinghebos_-_Roden

Pingoruïne in het Mensinghebos bij Roden (Dr.).

In uiterlijk en vorm is aan de veenties in Drenthe niet te zeggen of ze ontstaan zijn uit een pingo of dat het uitblazingskommen zijn, die op het laatst in de Weichsel-ijstijd ihet dekzandlandschap zijn ontstaan.

Uitblazingskommen, zoals die bijvoorbeeld op het Balloërveld duidelijk voorkomen, zijn doorgaans kleiner dan komvenen zoals op de foto. Toch zal een boring moeten uitwijzen hoe ze ontstaan zijn. Dekzandkuilen zijn niet dieper dan 2 tot 2,5 meter, pingoruïnes zijn tot wel 16 meter diep.

 
 

Stuifkuilen en zandruggen

De meerderheid (2/3) van de vennen in Drenthe dankt zijn ontstaan

aan het verstuiven van de dekzandondergrond. Door het ontbreken van een beschermend vegetatiedek

is op het laatst van het Weichselien, vooral tijdens de Jonge Dryas, veel zand op de wind gegaan.

Dit verstoven en ook door sneeuwsmeltwater verplaatste zand vinden

we overal in ons gebied aan het oppervlak. 

 

Bijna overal in ons gebied waar we een schep in de

zandgrond steken, hebben we met dit dekzand te maken. Op talrijke

plaatsen is dekzand opgestoven tot lange, brede en lage ruggen. Zij

voegen in Drenthe veel aan het bestaande reliëf toe. Bijzonder fraaie

dekzandruggen zijn op enige kilometers afstand parallel aan de Hondsrug

in het Hunzedal ontstaan. Ze worden gemarkeerd door snoeren dorpen als

Gieterveen, Eexterveen, Eexterzandvoort, Annerveen en Spijkerboor.

Deze nederzettingen ontstonden als satellieten van de bekende

Hondsrugdorpen op deze iets hoger gelegen dekzandruggen.

 

 

Wèl moeten we de dekzandruggen onderscheiden van de vele

stuifduinlandschappen die we ook in Drenthe aantreffen. Deze laatste

zijn over korte afstand sterk geaccidenteerde, heuvelige gebieden. Stuifzandcomplexen worden vaak in de buurt van de dorpen

aangetroffen. Vandaag de dag liggen ze veelal in bos. Dat was een kleine honderd gbeleden wel anders. Deze stuifzandgebieden

ontstonden vooral in de 18e en 19e eeuw door menselijk handelen. Het

was een vorm van roofbouw dat in de hand gewerkt werd door het (teveel en te vaak) steken van plaggen ten

behoeve van de akkerbouw. Hoewel deze stuifduinen ook door de wind zijn gevormd,

hebben ze niets met dekzandvormingen uit de laatste ijstijd te maken.
 

 

 

Het Aekingerzand bij Appelscha (Fr.).

Stuifzanden zijn reliëfrijke gebieden, die betrekkelijk recent zijn ontstaan door voornamelijk menselijke aktiviteit. Het steken van heideplaggen voor de mestproductie voor de essen gebeurde soms te veel en ook te vaak dichtbij de dorpen. De schaapsdriften waarlangs de schaapskudde iedere dag het veld op gedreven werd, waren vaak het startpunt waardoor zand op de wind ging. Het vertrappen van de vegetatie door de hoeven van de schapen verergerde deze situatie. In de loop van een paar honderd jaar breidden de zandverstuivingen zich soms enorm uit, waarbij meermalen zelfs dorpen en essen bedreigd werden.

Het Drouwenerzand bij Drouwen op de Hondsrug (Dr.).

Deze zandverstuiving bereikte aan het begin van de 20e eeuw zijn grootste omvang. Deze zandzee slokte steeds meer gebied op, overstoof graslanden en akkers. Bijna ieder voorjaar stoof de weg tussen Gasselte en Borger bij Drouwen onder soms een meterdikke laag stuifzand. Met grote moeite kreeg men na jaren van vruchteloze pogingen de 'zandwolf' onder controle en werd het gebied met grove dennen beplant. Tegenwoordig is het Drouwenerzand een fraai natuurgebied dat voor een groot gedeelte in heide ligt met jeneverbessen en vliegdennen. Slechts een klein gedeelte resteert waar zand nog enigszins kan stuiven.


 

 

In het dekzandlandschap zijn door lokale verstuiving talloze stuifkuilen

ontstaan. Door windwerking hebben ze vaak dezelfde vorm en afmeting

als pingoruïnes. Dit maakt dat beide terreinvormen in het veld niet van elkaar te

onderscheiden zijn, temeer daar in dekzanddepressies door stagnerend

regenwater ook op veel plaatsen veenmoerasjes ontstaan zijn. De aanwezigheid van een ringwal om pingoruïnes biedt ook al geen soulaas. Vaak is deze door erosie verdwenen of onherkenbaar, terwijl uitgestoven zand dikwijls schijnringwallen om uitgestoven depressies vormt. Uit boringen blijkt dat de veenmoerasjes in voormalige stuifkuilen vaak niet dieper zijn dan 2 meter. De diepte van pingoruïnes

bedraagt daarentegen dikwijls meer dan tien meter.
 

Veentie_op_het_Ballorveld_-_Rolde

Dekzanddepressie op het Balloërveld bij Rolde (Dr.).

Op het laatst van de Weichsel-ijstijd zijn door door de wind ronde, ondiepe kuilen in het dekzandlandschap uitgestoven. Het verstoven zand vormt vaak een incomplete ringwal rond deze depressies. Sommige ondiepe bleven droog, andere vulden zich met water. Het verschil in vochthuishouding is duidelijk aan de vegetatie op te merken. De droge delen zijn begroeid met struikheide (bloeiend). In de uitgestoven laagte, waar het vochtiger is, groeit vooral dopheide, pijpestrootje en allerlei zeggen. 

Een uitgestoven dekzanddepressie op het Balloërveld is met regenwater gevuld en heeft zich ontwikkeld tot een hoogveenmoerasje of een 'veentie' zoals ze in Drenthe zeggen.

 

 

Holoceen (11.700 - heden)
 

De Weichsel-ijstijd eindigde 11.700 jaar geleden. Na een

tweetal ca. 1000 jaar durende koude stuiptrekkingen werd het

klimaat definitief warmer, waardoor de vegetatie zich kon herstellen.

Via een berken-, berken/dennenbos veranderde het bosbeeld

geleidelijk in een loofbostype waarin we veel van onze huidige bos-

en parkbomen en struiken zouden kunnen herkennen.

 

Met het milder worden van het klimaat verschijnt ook de mens in

het landschap. Was hij eerst nog onderdeel van en geheel ondergeschikt

aan de natuur, na verloop van tijd drukte hij steeds nadrukkelijker een

stempel op zijn leefomgeving. Sinds de eerste boerennederzettingen

in het Neolithicum staan landschap en natuur onder steeds grotere druk.

Menselijke activiteiten bepalen sinds de middeleeuwen het landschap.

Wellicht dat een nieuwe ijstijdperiode hieraan een halt toeroept, want

komen doet die zeker. Alleen weten we niet wanneer.
 

 

 

Mensinghebos_-_Roden

Loofbos zoals we dat nu kennen - Mensinghebos bij Roden (Dr.).

 

 

up Terug.

 

 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter