Klei, veen en zand zijn niet de ingrediënten waar alleen de stad
Groningen op is gebouwd, ook het omringende landschap wordt in
sterke mate door deze grondsoorten bepaald. De beslotenheid van
het landschap op de Hondsrug staat in schril contrast met
de weidsheid van het noordelijke kleigebied, om maar te zwijgen
van het vlakke en natte veenweidegebied zuidwestelijk van de stad.
De ontstaansgeschiedenis van het landschap in Noord-Nederland omvat
geen honderden miljoenen jaren zoals we in de geologie vaak tegen
komen, we moeten eerder denken in termen van een paar miljoen jaar, waarbij de laatste paar honderdduizend jaar het bepalendst waren.
Dit is altijd nog heel wat meer dan een mensenleven, maar getallen als
deze zijn voor de meesten van ons nog wel enigszins te bevatten.
Kleilandschap bij Middelstum (Gr.). |
Veenweidegebied bij de Peizermaden (Dr.). |
De landschapsontwikkeling van Groningen en Drenthe is het gevolg van
gebeurtenissen die vanaf zo'n 4 miljoen jaren geleden hebben plaats
gevonden. In deze periode koelde de aarde steeds meer af en werd
het klimaat in onze streken erg wisselend. In de laatste 2,5 miljoen
jaar was het een komen en gaan van koudeperioden, die we ijstijden
noemen. Ze werden afgewisseld door kortdurende warme intervallen.
Deze kennen we als tussenijstijden ofwel interglacialen. Deze ijstijdperiode
noemen we het Pleistoceen.
Tijdens het Pleistoceen traden minstens 23 afzonderlijke ijstijden op. De
laatste in deze reeks ligt nog maar zo'n kleine 12.000 jaar achter ons.
Geologisch gezien is dat gisteren. Momenteel leven we in de warmere
tussenperiode van het Holoceen. Hoe lang het Holoceen nog zal
duren tot de volgende ijstijd zich aankondigt, is niet met zekerheid te
voorspellen. In elk geval hoeven we bij een onverhoopt strenge winter
niet onmiddellijk te denken dat een volgende ijstijd over ons uitgerold
wordt.
Grondlagen uit het verleden
Ons land ligt aan de rand van het Noordzeebekken, een gebied dat al
miljoenen jaren aan langzame daling onderhevig is. Het dalingsproces
verloopt zo langzaam dat de afzetting van zand, klei en veen daarmee
min of meer gelijke tred houdt. Afzettingen die in het verleden aan
het aardoppervlak zijn ontstaan, liggen nu op enige diepte in de
ondergrond verborgen. Zij worden door jongere lagen aan het oog
onttrokken.
De ondergrond van Noord-Nederland geeft door dit bodemdalingsproces
een tamelijk compleet beeld van de afzettingen die in de laatste paar
miljoen jaar zijn gevormd en daarmee ook van het klimaat
dat daarbij een zeer belangrijke rol speelde.
Gedetailleerd onderzoek heeft veel aan het licht gebracht als we
kijken naar de omstandigheden die tot de vorming van de verschillende
aardlagen hebben geleid. Hierbij spelen verdwenen oerrivieren en sterk
wisselende klimaatsomstandigheden al of niet in samenhang met
oprukkende ijskappen, zandstormen e.d. een belangrijke rol.
Hoewel over de geologische geschiedenis van Noord-nederland inmiddels
veel bekend is, zijn er nog veel lacunes. Het onderzoek aan het
bodemarchief kan vergeleken worden met het lezen van een oud boek.
Een boek dat in een moeilijk leesbare taal geschreven is en waarin
op verschillende plaatsen bladzijden ontbreken. Aanvullend onderzoek
brengt regelmatig nieuwe gegevens aan het licht, waardoor ontbrekende
schakels in het verhaal over de geologische ontwikkelingsgeschiedenis
alsnog kunnen worden ingevuld.
Hieronder volgt deels in aparte hoofdstukjes, in chronologische volgorde,
een overzicht van de belangrijkste episoden en de afzettingen die daarin
gevormd zijn.
De delta van de Eridanos in het Laat-Plioceen. |
In het Tiglien (Vroeg-Pleistoceen) lag de kustlijn al een heel stuk verder naar het westen |
Terzijde
Aan het eind van het Tertiair bouwde de Eridanos, Europa's grootste rivier ooit, vanuit het oosten langzaam een delta op.
Noord-Nederland, dat in die tijd nog deel uitmaakte van een ondiep randgedeelte van de Noordzee, kwam boven water. In de loop van het Vroeg-Pleistoceen zette dit proces zich versterkt
voort. De vertanding in de rechter figuur hierboven maakt duidelijk dat de invloed van de Eridanos tot aan
Midden-Nederland reikte. Ten zuiden daarvan zijn alleen afzettingen van de Rijn aanwezig. Het
oranje gebied helemaal in het zuiden geeft de afzettingen van de oer- Maas aan.
Tertiair (Boven-Plioceen, 4 - 2,5 miljoen jaar geleden)
In het Boven-Plioceen, zo’n 3 tot 4 miljoen jaar geleden, bestond
Nederland nog niet. Het grootste deel van ons land vormde toen
het ondiepe randgedeelte van de Noordzee. In wat nu Noord-Nederland
is lag destijds een van de mondingen van een grote oerrivier. Deze rivier
vond zijn oorsprong in het noorden van Scandinavië. Aanvankelijk
droeg dit rivierstelsel de naam 'Baltische oerstroom'. Niet zo lang geleden heeft
men dit veranderd in Eridanos, dat 'noordelijke rivier' betekent.
De naam Eridanos danken we aan de oude Grieken. Al ver voor het begin
van de jaartelling haalden zij het voor hen zeer kostbare barnsteen
uit het zuidelijke Oostzeegebied. De zandige kusten daar zagen
zij aan voor de oever van een grote noordelijke rivier, die zij
Eridanos noemden.
Zowel Grieken als Romeinen waren verrukt van barnsteen. De eigenschappen van dit fossiele hars maakten dat zij voor veel geld uit het Oostzeegebied en later ook uit het Waddengebied grote hoeveelheden barnsteen importeerden. |
De Eridanos moet destijds een machtige rivier zijn geweest. De rivier
bestond in aanleg al tijdens het Oligoceen, ca. 45 miljoen jaar geleden.
Samen met een aantal zijrivieren verzorgden deze de afwatering van
een groot deel van Noord-Europa inclusief grote delen van Noord-Rusland.
De Eridanos ontsprong in Zweeds/Fins Lapland. In het Vroeg-
Pleistoceen bereikte de rivier zijn grootste afmeting. De monding ervan lag
aan de oostkust van Engeland. De rivier had van bron tot monding een
lengte van ongeveer 2600 km. Men spreekt daarom ook wel van de
‘Europese Amazone’ als de Eridanos bedoeld wordt.
De Eridanos heeft in de loop van zijn bestaan een enorme hoeveelheid
verweringspuin uit Scandinavië en Noord-Rusland afgevoerd richting
Noordzeebekken. Het warme klimaat in de Krijt-periode en ook daarna
nog in het Tertiair zorgde voor een sterke verwering van de harde rots-
gesteenten in de Scandinavische landen. Omdat de chemische verwering
in het warm/vochtige klimaat toen zeer belangrijk was, bestond het
verweringsdek voornamelijk uit een residu van kwartszand en dito kiezels.
Aanvankelijk vormde de rivier een delta in de zuidelijk Oostzee.
Door de aanvoer van sedimente werd deze delta later in het Tertiair steeds verder naar het westen
uitgebouwd. Dit verklaart ook de merkwaardige bocht die de Oostzee in het zuiden richting Noordzee maakt. In een groot deel van de Noord-Duitse laagvlakte, inclusief
delen van Noord-Polen, Denemarken en Noord-Nederland vormen de
afzettingen van de Eridanos het fundament.
Schematische weergave van de loop van de verdwenen Eridanos en het gebied van zijn delta in het zuidelijke Oostzeegebied. Het gearceerde deel geeft de toenmalige delta weer in het Oligoceen, waarin bijzonder veel verspoeld barnsteen is opgenomen. |
Tijdens het Laat-Plioceen was de Eridanos met zijn delta tot
in Noord-Nederland opgerukt. Bij ons werden in het ondiepe
randgedeelte van de Noordzee voornamelijk fijne glimmerhoudende zanden
afgezet, hier en daar onderbroken door kleilagen en een enkele
bruinkoollaag met veel verspoelde houtresten.
De afzettingen uit die tijd plaatst men momenteel in de Formatie
van Peize. Eerder rekende men de Pliocene afzettingen van de Eridanos tot de Formatie van Scheemda, maar bij een herziening is de Formatie van Scheemda in de Formatie van Peize opgenomen.
Zandgroeve bij Emmerschans. De zanden die de Eridanos in het Laat-Plioceen (Formatie van Peize) bij ons heeft afgezet, zijn te herkennen aan de lichte kleur. De bovenkant wordt begrensd door een smalle bruine band. Daarboven liggen grove grindhoudende zanden uit de Mengzone (Formatie van Urk). |
Het kostbaarste barnsteen was in de oude tijd helder barnsteen. Het bezat de warmgouden tint die men destijds zo waardeerde. Men gebruikte het voor sieraden, sneed er ornamenten en ook allerlei godenbeeldjes uit. De Grieken haalden het van de oevers van de Eridanos. Zij zagen de zuidelijke Oostzeekust aan voor de oever van een brede rivier, die zij Eridanos (noordelijke rivier) noemden. |
De afgezette zanden van de Eridanos zijn opvallend wit van kleur. Hoewel zeker is dat het
afzettingsmilieu zout was, bevat het zand geen schelpen (meer). Dat deze
ooit wel aanwezig waren getuigen de talrijk aangetroffen schelpgeestjes in het fijne zand in een groeve in Emmerschans in Zuidoost-Drenthe. Zo
noemt men de enigszins samenhangende zandopvullingen van opgeloste
dubbelklepjes van mollusken. Verder zijn regelmatig graafsporen van
zeebodem bewonende organismen gevonden.
Op een paar plaatsen in Drenthe en Groningen komen de afzettingen uit
deze periode door ijsstuwing tot vrij dicht onder de oppervlakte voor. Jaren
achtereen kon het wit gekleurde zand bijzonder goed bestudeerd
worden in de grote zandgroeve bij Emmerschans. Bij Finsterwolde in
de provincie Groningen liggen deze zanden in gestuwde positie ook dicht
onder het oppervlak. Gewoonlijk zijn de afzettingen van de Eridanos (Formatie van
Peize) diep begraven. De top ervan ligt doorgaans meters
diep onder het oppervlak.