Wanneer we een winter meemaken die streng uitpakt met
veel sneeuw en ijs, dan hoor je wel eens opperen of dat niet
het begin is van een nieuwe ijstijd. Gelukkig valt dat mee
en is de lente nooit ver weg.
In het verleden was dit wel anders. Uit allerlei gegevens weten
we dat er een ijstijd is geweest en ook dat het niet bij één is
gebleven. Wat we niet weten is wanneer een nieuwe ijstijd begint
en al helemaal niet of die bij ons weer gepaard gaat met een
bedekking door ijs.
Landijs uit Scandinavië heeft ons gebied in het verleden meer
dan eens bedekt. De laatste keer dat zoiets gebeurde was
tijdens de Saale-ijstijd, zo’n 150.000 jaar geleden. In de ijstijd
daarvoor, het Elsterien, zuchtten de noordelijke provincies ook
al onder een dik pakket landijs. Het is echter niet
onwaarschijnlijk dat nog verder terug in het Pleistoceen
de rand van het Scandinavische landijs het noorden of
noordoosten van ons land ook al heeft bereikt. De beste kans
daarop was tijdens het het Menapien en misschien ook tijdens
het Cromerien III. De koudeperiode van het Menapien dateert
van een slordige 1 miljoen jaar geleden.
De begrenzing van het landijs gedurende de laatste drie ijstijden was verschillend. Het verst zuidwaarts reikte het landijs tijdens het Elsterien (blauwe lijn). De gele lijn geeft de ijsgrens aan in het Saalien. Toen was half Nederland wellicht duizenden jaren achtereen bedekt door een dik pakket landijs. In de laatste ijstijd (Weichselien) kwam het landijs niet verder dan tot vlak bij Hamburg. |
Op Groenland en op Antarctica heerst ook vandaag de dag nog een ijstijd. Beide gebieden zijn bedekt door een enorm dikke landijskap. Iets dergelijks moeten we ook in ons land voorstellen tijdens de maximale ijsuitbreiding op het eind van het Saalien, ca. 150.000 jaar geleden. |
Het tijdvak waarin ijstijden optreden noemen we het Pleistoceen.
De periode kenmerkt zich door een afwisseling van koude en
relatief warme perioden. In de afgelopen 2,5 miljoen jaar zijn er
daarvan minstens twintig geweest. De perioden met een
overwegend koud klimaat noemen we ijstijden of glacialen. Ze
duren gemiddeld 100.000 jaar. De koudeperioden zijn van
elkaar gescheiden door relatief warme intervallen, die hooguit
enige tienduizenden jaren duren. Deze warme klimaatsfasen,
waarin we ons thans ook bevinden, noemt men interglacialen.
De gevolgen van de langdurige ijstijdperioden voor ons landschap
waren groot. Het koude tot zeer koude weer, dat ook nog eens
duizenden jaren achtereen duurde, had grote consequenties.
Geboetseerd door weer, wind en ijs is die ijstijdperiode tot op de
dag van vandaag nog overal in het landschap te herkennen.
Zonder overdrijving kunnen we stellen dat de belangrijkste
contouren in het Drentse landschap aan die barre tijden te danken
zijn.
Hoewel verwering en klimaatsomstandigheden in de laatste ijstijd veel aan het oorspronkelijke reliëf uit de Saale-ijstijd hebben veranderd, zijn de contouren uit die tijd nog op veel plaatsen te herkennen. |
Welke ijstijden waren voor ons gebied van belang?
Voor de opbouw van de bodem en het reliëf in Noord-Nederland
zijn met name de laatste drie ijstijden van belang geweest.
Dit waren achtereenvolgens de Elster-ijstijd (Elsterien), de
Saale-ijstijd (Saalien) en de Weichsel-ijstijd (Weichselien).
Deze laatste koudeperiode ligt nog maar zo’n 11.500 jaar achter
ons.
Vaak nog duidelijker dan in het landschap zelf zijn de ijstijdsporen
in de onderliggende bodem. Op de eerste plaats dienen de
verschillende afzettingen uit die perioden genoemd te worden.
In de Elster-ijstijd zijn door ijssmeltwater dikke pakketten zand
en klei in smeltwaterbekkens afgezet. Het zand en de klei daarvan
kennen we als Peelozand en potklei. Beide afzettingen liggen in
Drenthe op een aantal plaatsen aan het oppervlak, waarbij vooral
de potklei landschapsbepalend is. In Noord-Drenthe, tussen
Roden, Peize en Foxwolde, valt dit goed waar te nemen. In de
provincie Groningen is dat bij Nietap en Leek het geval.
Potkleilandschap bij Foxwolde in Noord-Drenthe.Van het reliëf dat de ijsbedekking in het Elsterien in Noord-Nederland heeft achtergelaten is niets bewaard gebleven, vooropgezet dat deze ijsbedekking toen (veel) reliëf heeft veroorzaakt. Dit is niet bekend. Wel zijn in de bodem omvangrijke pakketten smeltwaterzand en dito klei achtergebleven. In Noord-Drenthe is dat vooral potklei. Potklei vormt tientallen meters dikke lagen, die volkomen ondoordringbaar zijn voor regenwater. Voor akkerbouw zijn deze landschappen ongeschikt, want niet of met grote moeite te bewerken. Potkleilandschappen in Noord-Drenthe liggenvoornamelijk in gras. |
Potkleiontsluiting in West-Roden (Dr.).In delen van Noord-Drenthe ligt de potklei aan of vrij dicht onder het oppervlak. Het is een zeer zware, donkere smeltwaterklei die in het Elsterien in meren is afgezet. In het Saalien is de potkleiafzetting op talloze plaatsen intensief gestuwd en als gevolg hiervan onvoorspelbaar onderbroken door lenzen, lagen en pakketten fijn tot grof smeltwaterzand. Dat leidt in bouwputten niet zelden tot grote problemen o.m. vanwege de soms onbeheersbare toevloed van grote hoeveelheden grondwater. |
In de Saale-ijstijd daarna heeft het Scandinavische landijs
opnieuw, maar nu omvangrijker, een deel van ons land bedekt.
Na het verdwijnen ervan bleef in ons gebied een laag gletsjerpuin
achter waarin vooral de grote aantallen zwerfkeien opvallen.
Deze afzetting noemen we keileem. De keileemafzetting bestaat
uit een mengsel van klei, zand, grind en stenen. Keileem is op
verschillende manieren door het landijs op de ondergrond afgezet.
De keileemdikte in Drenthe varieert van 1 tot meer dan 5
meter. Hier en daar zijn nog aanzienlijk grotere keileemdikten
gemeten.
Tijdens de tot dusver laatste ijstijd (Weichselien) bleef ons
gebied gespaard voor een bedekking door landijs. De uiterste
ijsrand lag toen iets ten noordoosten van Hamburg in Duitsland.
Geen ijs hier, maar wel een bar klimaat, zo erg dat vele
duizenden jaren lang gesproken kon worden van een steenkoude
arctische woestijn. Plantengroei stelde in die tijd nauwelijks iets
voor.
De landijsuitbreiding tijdens het Weichselien.Het landijs in de laatste ijstijd reikte minder ver zuidwaarts dan in de Saale-ijstijd daarvoor. Ons land bleef vrij van het Scandinavische landijs. Toch was in die tijd het klimaat hier bijzonder koud. |
Verliep de eerste helft nog betrekkelijk mild en zonder al te
veel gevolgen, zo’n 73.000 jaar geleden veranderde dat. Het
werd een stuk kouder en droger ook. Vooral in die tijd zijn
afzettingen uit eerdere ijstijden op grote schaal geërodeerd
en niet zelden helemaal verdwenen. In het barre klimaat zijn
door wind en sneeuwsmeltwater op grote schaal stof en zand
verplaatst. De zandafzettingen liggen als een deken met gaten
over het landschap, vandaar de toepasselijke naam dekzand.
Het fijnere stof waaide ver weg of bleef lokaal aan vochtige
oppervlakken plakken. Het vormde op die plaatsen dunne
lösslagen.
Dekzandlandschap bij Lieveren (Dr.).Ondanks dat de ondergrond uit zand bestaat dat voornamelijk door wind is verplaatst, zijn dekzandlandschappen in Noord-Nederland over het algemeen vlak. |
Dekzandprofiel in een voormalige zandgroeve bij Donderen (Dr.).In de tweede helft van de laatste ijstijd (Weichselien) was het bar koud, vegetatie ontbrak veelal. Door wind en ook door oppervlakkig afvloeiend sneeuwsmeltwater is toen veel zand en fijn stof verplaatst. Het zand kwam als een deken over het landschap te liggen. Dekzand heeft meestal een fraai gelaagde opbouw. De laagjes tekenen zich in profielen vaak duidelijk af als gevolg van een wisselend gehalte aan leemdeeltjes. |
Waar kunnen we ijstijdsporen vinden?
Rijden we door het Drentse landschap dan merken we hooguit
een vriendelijk golvend landschap op. In het Hondsruggebied in
Oost-Drenthe is dat nog het duidelijkst. Meer naar het westen
in Drenthe is het landschap overwegend vlak. Ondanks het
ontbreken van een sterk geaccidenteerd eindmorenelandschap
met smeltwaterheuvels, smeltwaterdalen en doodijsgaten heeft
de ijstjdperiode in ons gebied in de onderliggende bodem een
scala aan sporen achter gelaten.
Droge pingoruïne - Ees (Dr.).Bij Gieten en ook verder zuidelijk op de Hondsrug komen een aantal ondiepe, komvormige laagten voor. Ze bevatten geen water. De doorsnede is doorgaans 100 m of meer. Ze worden beschouwd als droge pingoruïnes die in de Weichsel-ijstijd zijn achter gebleven nadat de grote ijsheuvel (pingo) was weggesmolten. De meeste pingoruïnes in Drenthe zijn met water gevuld. De hoge ligging en de grofzandige ondergrond bij Ees en elders op de Hondsrug maakt dat regenwater makkelijk in de bodem kan wegzijgen.Toch kan niet worden uitgesloten dat de kuilen eerder zijn ontstaan, toen aan het eind van het Saalien het landijs weg smolt. In het landschap bleven geïsoleerde blokken ijs achter die bedekt met steeds meer uitgesmolten gletsjerpuin lange tijd bleven liggen. Na het wegsmelten ervan bleef een ondiepe kuil achter. |
De bodemsporen zijn op veel plaatsen niet moeilijk te ontdekken.
Heel geschikt zijn zandgroeves, bouwputten, leidingsleuven en
pas gegraven sloten. Het is verrassend hoe vaak zich in de
wanden structuren en kleurveranderingen aftekenen die te relateren
zijn aan de koude klimaatsomstandigheden of de werking van het
landijs. Afhankelijk van vorm, structuur en grootte kunnen ze ons
veel vertellen omtrent de omstandigheden ten tijde van hun
ontstaan.
De grillige structuren zijn in de laatste ijstijd ontstaan door het herhaaldelijk ontdooien en weer bevriezen van de bovenste 2 tot 2,5 meter van de bodem. Men noemt dit cryoturbatie. Verschijnselen als deze tekenen zich in bouwputwanden en pas gegraven sloten vaak duidelijk af door opvallende kleurveranderingen. |
Uit de koudste periode van de laatste ijstijd (Pleniglaciaal) zijn in de bodem veel sporen achter gebleven. De opvallend oranje gekleurde V-vormige structuur is de opvulling - een soort pseudomorfose dus - van een grote ijswig. Uit de opvullingsstructuren van de fossiele ijswig valt af te leiden dat het smelten ervan in fasen is verlopen. |
Toch zijn de bodemsporen niet altijd makkelijk te duiden. Om inzicht
te krijgen is enige oefening noodzakelijk, vooral als het om specifieke
afzettingsstructuren gaat. Maar net als met vogels, bloemen en
paddestoelen geldt ook hier: kijken, vergelijken en onthouden. Het
maken van foto's is daarbij een geweldig hulpmiddel.
Zowel de ijstijdafzettingen zelf als de typische ijstijdsporen daarin
zijn boeiend en illustratief genoeg om hieronder in een beeldverslag
weer te geven. De foto’s en verklaringen kunnen dienen als leidraad
van wat U kunt tegen komen tijdens excursies, of bij fiets- en
wandeltochten.