De Hondsrug is over de volle lengte verdeeld in twee aparte ruggen. Beide
takken worden in het midden gescheiden door een laagte. De oostelijke
tak is doorgaans het hoogst. Niet alleen bereiken de keileemafzettingen hier
hun grootste dikte, ook het aantal keileemtypen is op de oostelijke Hondsrugtak
groter.
Op de hogere delen van de Hondsrug is vaak een vuursteenarm type keileem
aanwezig. Deze keileemafzetting vormt geïsoleerde, vaak langgerekte ‘eilanden’
en ligt bovenop een vuursteenhoudend keileemtype. Beide keilemen bezitten een
Oost-Baltisch karakter. Het zwerfsteengezelschap wordt voor een belangrijk deel
bepaald door zwerfsteensoorten die afkomstig zijn uit Zuidwest-Finland, Noord-Zweden,
de Botnische Golf en de noordoostelijke Oostzee.
De bovenste keileem is het rijkst aan zwerfstenen. Het zwerfsteengezelschap
daarin is extreem Oost-Baltisch, zonder bijmenging van zwerfsteentypen uit
andere delen van Scandinavië. Vuurstenen uit de zuidelijke Oostzee komen er
bijvoorbeeld niet in voor, net zo min als gidsgesteenten uit Midden- en
Zuid-Zweden.
De keileemafzetting bij Gieten bereikt een grootste dikte oostelijk van de rotonde, minimaal 7meter. | De aangetroffen keileemtypen bij Gieten hebben een Oost-baltisch karakter. Een groot gedeelte van het materiaal is afkomstig uit de noordoostelijke Oostzee. |
Verdieping
De Hondsrug in Oost-Drenthe maakt deel uit van een reeks van vier vlakke, parallel verlopende
zand/keileemruggen die door laagtes van elkaar gescheiden zijn. In de laagtes hebben zich de
bekende Noord-Drentse beekdalen ontwikkeld. Het geheel van zandruggen en beekdalen
noemt men het Hondsrugsysteem. Van de vier zandruggen is de Hondsrug het duidelijkst
ontwikkeld. Vanuit het Hunzedal gezien vormt de oostrand de markante begrenzing van
het Drents plateau.
Het systeem van ruggen en tussengelegen laagtes is op het laatst van de ijsbedekking in het
Saalien, ca. 140.000 jaar geleden, gevormd door een
relatief snelbewegende ijsstroom, waarbij de ondergrond vervormd en gemodelleerd werd. Het ijs
kwam uit het Noordzeegebied en schoof in zuidzuidoostelijke richting door tot in het Duitse
Münsterland. Het landijs aan weerszijden van de ijsstroom vormde waarschijnlijk een grotendeels
stagnerende massa ‘dood’ ijs.
Het landijs heeft na het afsmelten op de zandruggen in Oost-Drenthe een drietal Oost-Baltische
keileemtypen achtergelaten. Alle drie worden gekenmerkt door een gezelschap kristallijne en
sedimentaire zwerfstenen dat voor een belangrijk gedeelte afkomstig is uit de noordelijke en
noordoostelijke Oostzee en de zuidelijke Botnische Golf. Rapakivigranieten uit het
Ålandgebied in Zuidwest-Finland zijn als zwerfsteen op de zandruggen zeer algemeen.
Het Hondsrugsysteem in Oost- en Noord-Drenthe bestaat uit een viertal parallelle vlakke zand/keileemruggen.
Ze ontstonden tijdens de laatste vergletsjeringsfase van het Saalien, doordat een smalle, relatief snel bewegende
ijsstroom de ondergrond erodeerde en modelleerde.
Dekzandprofiel uit het Weichselien
In het profiel langs de N33 was met name langs het oostelijke
traject van boven naar beneden een aantal periglaciale en glacigene
afzettingen ontsloten.Het profiel werd aan de bovenkant afgedekt
door een op sommige plaatsen 60cm dik, deels vergraven oud esdek,
dat naar beneden over gaat in een ca. 1,20 m dikke laag dekzand uit
het Weichselien.
Het dekzand is tamelijk grof van korrel, duidelijk gelaagd en met hier
en daar lemige bandjes. Uit de afzettingsstructuren in het zand, waaronder
kriskrasgelaagdheid, valt af te leiden dat het zandpakket vooral door
afvloeiend sneeuwsmeltwater moet zijn afgezet. De korrelgrootteverschillen
in het dekzand wijzen daar ook op.
Het eolische deel van de dekzandafzetting uit het Laat-Glaciaal kon in de
ontsloten profielwand niet worden aangetoond. Niet onwaarschijnlijk is dat
deze in de loop van de tijd in het esdek is opgenomen.
Langs het oostelijke traject van de N33 was het dekzand uit het Weichselien goed ontwikkeld. Het zand is vooral door afvloeiend sneeuwsmeltwater in laagjes boven elkaar afgezet. | De bovenzijde van de keileemafzetting is in het barre klimaat in de tweede helft van de laatste ijstijd (Pleniglaciaal) geërodeerd. Zand en fijner materiaal verdwenen door wind en water. Alleen de zwaarste bestanddelen bleven liggen: zwerfstenen. De stenen zijn enigszins glanzend gepolijst door verstuivend zand. |
Tijdens het Pleniglaciaal was de bodem permanent bevroren. Alleen de bovenste 1,5 tot 2 meter ontdooide in de zomer. Het herhaaldelijk bevriezen en ontdooien van deze actieve laag heeft intensieve bodemverstoringen tot gevolg gehad. In het wegcunet oostelijk van de rotonde zijn door cryoturbatie lichtkleurige dekzandzakken in de onderliggende keileem gedrongen. | Niet alleen het dekzand, ook de top van de keileemlaag is door cryoturbatie intensief vervormd. |
Bijzonder fraai waren de talrijke vingerdikke graafgangen van mestkevers.
Door de iets lichtere kleur tekenen deze zich duidelijk in het dekzand af.
Vergelijkbare graafsporen zijn ook elders in dekzand aangetoond,
ondermeer in de bekende 3-ijstijden-ontsluiting langs de Oosterwaterweg
bij Donderen(Dr.).
De overgang van dekzand naar keileem wordt gemarkeerd door een zone
met veel zwerfstenen. In het tweede deel van de laatste ijstijd
(Pleniglaciaal) is de top van de keileemlaag geërodeerd. De zandige en
lemige componenten werden grotendeels afgevoerd, de zwaardere
bestanddelen bleven liggen. De stenen zijn door met zand beladen
wind gezandstraald. De meeste keien in deze zone vertonen in meer
of mindere mate windlakverschijnselen. Het zandstralen van de stenen
heeft bij Gieten echter niet geleid tot de vorming van talrijke
windkanters.
Dekzandprofiel met enkele ijzerbandjes. Minder duidelijk zijn de talrijke zeer smalle lemige
bandjes in het zand. De lichtkleurige vlekken en strepen zijn fossiele graafgangen van mestkevers.
Keileemsoorten en samenstellingsverschillen
De rotonde op de kruising van de N33 en de N34 vormt een opmerkelijke
scheiding tussen de aangetroffen keileemtypen. Ten westen ervan wordt
uitsluitend de vuursteenhoudende, ontkalkte Assenkeileem aangetroffen,
meest in grijs of grijs-groen gereduceerde toestand. De keileemafzetting
is in het westelijke traject geheel doorgraven tot in de onderliggende
zandige Formatie van Peelo (Elsterien). Op enkele plaatsen is de keileem
nog kalkhoudend, waardoor van Noordhornkeileem gesproken kan worden.
Ten oosten van de rotonde is de situatie wezenlijk anders. Daar worden
drie keileemsoorten aangetroffen, alle drie zowel in kalkhoudende als in
ontkalkte toestand. Volgens de keileemindeling van Zandstra (1974) is
er daardoor sprake van zes keileemtypen.
De rotonde in de kruising van de N34 en N33 bij Gieten werd uitgegraven tot in de zandige Formatie van Peelo.
Het witte zand is een smeltwaterafzetting uit het Elsterien.
Intermezzo
Op verschillende plaatsen in Noord-Nederland komen keileemtypen voor die in onverweerde
toestand kalkhoudend zijn, naast typen die door verwering en uitloging hun kalkgehalte hebben
verloren. Van dezelfde keileemsoort kunnen dus zowel een kalkhoudende als een kalkvrije
variant worden onderscheiden. Om verwarring te voorkomen en ook om duidelijk te maken of
we al of niet met een kalkhoudend type te doen hebben, is door J.J.Zandstra (1974) een
keileemindeling geïntroduceerd. Deze indeling wordt hier gevolgd.
Het duidelijkst ontsloten was een bovenliggend pakket bruinrode
Nieuweschoot/ Emmenkeileem met daarin opgenomen kleine en
grotere schollen van een meer rossigbruine kleirijke Voorst/
Oudemirdumkeileem. Naar onderen toe gaat de Nieuweschootkeileem
abrupt over in de vuursteenhoudende Noordhorn/Assenkeileem.
Het keileempakket langs het oostelijke traject is dikker dan het
westelijk gelegen traject. Met de handboor werd de onderkant niet
bereikt. De minimale dikte bedraagt 7,5 meter. Westelijk van de
rotonde is de laag keileem 'slechts' 4 meter dik.
Verdieping
Hondsrugtakken
De Hondsrug is te verdelen in twee afzonderlijke ruggen die in het midden van elkaar
gescheiden zijn door een laagte. Deze tweedeling is bij Gieten en Eext is in het landschap
niet op te merken. Vanuit oostelijke richting loopt het terrein vanuit het Hunzedal merkbaar
op. Een paar honderd meter oostelijk van de voormalige rotonde in de N34/33 bereikt de
Hondsrug zijn hoogste punt. Vanaf dat punt daalt het terrein geleidelijk in westelijke richting.
Hoewel beide Hondsrugtakken topografisch bij Gieten niet zichtbaar zijn, is de tweedeling
in de ondergrond wel aantoonbaar. Keileemverschillen maken dit duidelijk. Hierbij markeert
de onderdoorgang van de rotonde toevalligerwijs de scheiding. Op de westelijke Hondsrugtak
is alleen Assenkeileem aanwezig (indien kalkhoudend wordt deze als Noordhornkeileem
aangegeven). De oostelijke tak wordt gedomineerd door de aanwezigheid van drie keileemtypen:
Assen- en Emmenkeileem (in kalkrijke toestand respectievelijk Noordhorn- en
Nieuweschootkeileem genoemd) en Voorstkeileem (ontkalkt is dit het Oudemirdum-type). De
Voorstkeileem vormt onregelmatige schollen die in de Nieuweschootkeileem zijn opgenomen.
De rotonde is in de vorige eeuw aangelegd op de plaats waar oorspronkelijk een laagte in
het terrein aanwezig moet zijn geweest. De blauwzwart gekleurde moerig/lemige ondergrond
boven de keileem maakt duidelijk dat dit vroeger, voor de aanleg, een natte plek was. De
onderliggende keileem daar is sterk gereduceerd en op plaatsen donker blauwgroen van kleur.
De hogere en lagere ligging van het keileempakket uit zich, behalve door dikteverschillen
in het overige profielverloop, ook door kleurverschillen en verschil in kalkgehalte. Oostelijk
van de rotonde, parallel aan de N33, zijn beide keilemen plaatselijk zeer kalkrijk en deels
bruin geoxideerd. Hier bereikt de keileem ook de grootste dikte (minimaal 7,5 meter). De
ondergrens van de keileem was daar niet ontsloten en kon ook niet met de handboor
worden bereikt.
Westelijk van de rotonde, richting Rolde is de dikte van het keileempakket geringer.
Gemiddeld bedraagt de laagdikte daar 3,5 - 4,0 meter. De keileem is meest grijs-blauw
tot grijs-groen van kleur en gereduceerd. De zwerfstenen hieruit zijn door het ontbreken
van ijzerverkleuringen bijzonder fraai verweerd.
Nieuweschoot- en Emmenkeileem
Oostelijk van de rotonde vormt de keienrijke zone onder de
dekzandafzetting de top van een 2,5 tot 4 meter dikke laag
vuursteenarme keileem. De bovenste 1 tot 1,5 meter van de
keileem is op de meeste plaatsen ontkalkt. Plaatselijk en zeer
onregelmatig is de ontkalking dieper in de keileem doorgedrongen,
soms tot meer dan 4 meter naar beneden tot in de onderliggende
Noordhornkeileem. Voor het overige is de keileem kalkrijk. Pleksgewijs
komen in de keileem veel paleozoïsche kalkstenen voor. Ze zijn van
Ordovicische en Silurische ouderdom. Karakteristiek voor zowel de
Nieuweschoot- als de Voorstkeileem is het ontbreken van vuursteen.
Langs de N33 ten oosten van de rotonde kwamen andere keileemtypen voor dan westelijk daarvan. Ook was de keileem bruin geoxideerd. In de ontsloten keileem kwamen talrijke silurische en Ordovicische kalkstenen met fossielen voor, uniek voor de Drentse Hondsrug. | De top van de keileem onder het dekzand was veelal ontkalkt en verweerd. Op de foto valt de grillige structuur op van de bruin-rode keileem. Het is het Emmen keileem-type, de ontkalkte variant van de Nieuweschootkeileem. |
In het ontsloten profiel langs de N33 hebben we bovenaan te maken
met ontkalkte Emmenkeileem. Naar onderen gaat deze geleidelijk
over in de kalkrijke Nieuweschootkeileem. Voor het goede orde: zowel
de ontkalkte als de kalkrijke variant vormen in feite dezelfde
keileemafzetting.
Nog verder naar beneden gaat de Nieuweschootkeileem abrupt
over in de vuursteenhoudende, kalkhoudende Noordhornkeileem.
Het grensvlak tussen beide keilemen is onregelmatig en sterk
golvend. Beide keilemen waren in het profiel door de wijze van
afgraven en door hun rood-bruine kleur van een afstand moeilijk
van elkaar te onderscheiden.
Het wegcunet langs de N33 werd ten oosten van de rotonde geheel in keileem uitgegraven. In de roodbruine keileem
konden drie kalkhoudendekeileemtypen aangetoond worden: een bovenliggende Nieuweschootkeileem die vuursteenarm is,
met schollenvormig daarin opgenomen kalkrijke Voorstkeileem. Beide keilemen liggen op de kalk- en vuursteenhoudende
Noordhornkeileem. Alle drie keileemtypen voeren een Oost-baltisch
zwerfsteengezelschap.
Lithologie
De lithologie van de Nieuweschootkeileem bij Gieten is sterk wisselend.
Kleirijke en meer zandige keileempartijen wisselen elkaar zonder
regelmaat af met daar tussen in grofzandige en grindrijke partijen,
onderbroken door dunne lagen en pockets met dicht opeengepakt
grind en keien. Het percentage kalkstenen hierin is bijzonder hoog.
De verhouding kalksteen – kristallijn is 75% en 25%. Op enkele
plaatsen loopt het percentage kalkstenen op tot meer dan 90%.
De ruimten tussen de keien bestaat uit een (sterk) leemhoudend
mengsel van zeer grof zand en grind met hier en daar slierten
en resten kleirijke keileem.
Het chaotische beeld van het glacigene pakket in zijn geheel lijkt
vooral veroorzaakt door englaciale en/of supraglaciale uitspoeling
tijdens of voor het afsmelten van het landijs. Aan het einde van
de laatste vergletsjeringsfase in het Saalien is het geërodeerde en
deels verspoelde glacigene pakket als een uitsmeltingskeileem
(‘melt-out-till’) en waarschijnlijk ten dele ook door afglijding ('flow-till')
op de onderliggende Noordhornkeileem afgezet. Exact vergelijkbare
situaties zijn meermalen aangetroffen in ontsluitingen op het
noordeinde van de Hondsrug in en bij Groningen. In Gieten werd het
chaotische beeld van het keileempakket nog versterkt doordat
cryoturbatie in het Weichselien de bovenste 1,5 tot 2 meter van
het keileemprofiel sterk vervormd heeft.
In het profiel langs de N33, oostelijk van de rotonde waren in de keileem losse pakketten smeltwaterzand aanwezig. Met de bak van de graafmachine werd het profiel vlak getrokken. | De Nieuweschootkeileem bevat grote hoeveelheden zwerfstenen, waaronder veel Silurische en Ordovicische kalkstenen. De witachtige stenen bevatten veel fossielen, waaronder koralen. |
In de Nieuweschootkeileem komen naast zandige smeltwaterafzettingen ook veel grind- en keienpakkingen voor. Soms zijn delen ervan door secundaire kalkuitscheiding tot conglomeraat verkit. De meeste stenen zijn kalkstenen. Iets boven het midden is een enigszins roestkleurige kalksteen te zien met een kettingkoraal. Het bleek om de soort Catenipora maxima te gaan. | In de keienpakkingen liggen de zwerfstenen mannetje aan mannetje ingebed in een zeer grofzandige, sterk leemhoudende matrix. Deze smeltwatervormingen zijn door erosie en uitspoeling in en op het ijs ontstaan, aan het eind van het Saalien. |
Over een lengte van bijna 200 meter was in de Nieuweschoot- en
Emmenkeileem een wisselend dikke smeltwaterafzetting ontsloten.
Het zand was fraai gelaagd, met hier en daar kriskrasgelaagdheid
en stroomribbelstructuren. De afzetting vormde geen doorlopend
coherent geheel, maar maakte wel de indruk dat ooit te zijn geweest.
Het gelaagde zandpakket maakte de indruk uit elkaar getrokken te zijn,
waardoor in het verlengde van elkaar een aantal losse zandlichamen
waren ontstaan, die ten opzichte van elkaar verschoven, geplooid en
ook gekanteld waren. Bijzonder was ook dat de zandpakketten
ijstektonisch? gedeformeerd waren. Op verschillende plaatsen in het
zand waren breuken en overschuivingsvlakken zichtbaar.
De losse pakketten smeltwaterzand waren van elkaar gescheiden door
kleirijke slierten en soms meer zandige keileem, soms ook door een laag
dicht opeengepakte zwerfkeien. De indruk bestaat dat de afzetting op
een hoger niveau in het landijs is ontstaan - wellicht supraglaciaal - en
bij het afsmelten van het landijs niet gelijkmatig op de ondergrond is
terecht gekomen, waardoor het in grote fragmenten is gebroken en deels
vervormd. Het uitsmelten en evt. afglijden van het zandpakket is
waarschijnlijk voor een belangrijk deel de oorzaak voor de vervormingen
die in de zandpakketten zijn waargenomen.
Opmerkelijk is de rossige tint van het zand. Onder de microscoop blijkt
dat de meerderheid van de tamelijk grove zandkorrels een hematiethuidje
bezit. Dit vormt een aanwijzing dat het merendeel van de zandkorrels
afkomstig is uit verweerde Vroeg-Devonische Old-Red-zandsteen. Deze
zandsteen komt in Estland en Letland over grote oppervlakken voor en is
slecht verkit. Old-Red-zandsteen is een oude woestijnafzetting die vooral
uit Schotland goed bekend is. Zowel de rossige kleur van het zand als de
bruinrode kleur van onverweerde Nieuweschootkeileem wordt door
hematiet en hematietzand veroorzaakt. In Haren en de stad Groningen
zijn in het verleden op verschillende plaatsen soortgelijke roodachtig-
bruine smeltwaterafzettingen in de Nieuweschootkeileem als bij Gieten
aangetroffen.
Geschoond pakket smeltwaterzand. Het enigszins gebogen ellipsvormige zandpakket vertoonde prachtige afglijdings- en ijsdeformatiestructuren. | Delen van het smeltwaterzand zijn waarschijnlijk ook door het ijs gedeformeerd. Op de foto zijn versmeringen, op- en afschuivingsvlakken zichtbaar. |
Van dichtbij was goed te zien dat het zandpakket prachtig geplooid was met daarnaast ook afglijdingsstructuren die ontstonden tijdens het afsmelten van het ijs. | Detail van scheve gelaagdheid (kriskrasgelaagdheid) met daarboven een smalle zone met stroomribbelstructuren. |
De roodachtige kleur van het zand is vooral te danken aan de opname van grote hoeveelheden losse rode zandkorrels. In Estland, Letland en de aangrenzende Oostzeebodem komt Vroeg-Devonische Old-Red zandsteen voor. Deze zandsteen is slecht verkit en verweert makkelijk tot los zand. Ook de kleur van de Nieuweschoot- en Voorstkeileem is daaraan te danken, in de Voorstkeileem vooral door opname van rode klei uit dezelfde zandsteenafzetting. |
Verdieping
De gedachte bij velen is dat bij de vergletsjering van Scandinavië vooral de onderliggende
rotsbodem door het ijs afgeschuurd en afgebroken is, waarbij het gevormde gletsjerpuin
vervolgens door het ijs naar ons land is getransporteerd. Dit is ongetwijfeld het geval geweest,
maar het is maar een deel van het verhaal.
Bedacht moet worden dat diezelfde vaste rots in Scandinavië momenteel op de meeste plaatsen
bedekt is door soms dikke lagen keileem, klei, veen, zand en grind met heel veel zwerfstenen.
In de meren en vooral in de Oostzee zijn na de ijstijd dikke lagen slib en silt afgezet.
We kunnen er zeker van zijn dat in een volgende ijstijd al dit losse materiaal het eerst
‘op de schop’ gaat. Met andere woorden, een groot deel van het getransporteerde puin in het
landijs bestaat uit dit losse materiaal, inclusief het merendeel van de zwerfstenen. Ook verder
zuidwaarts zal het landijs zwerfstenen en ander materiaal uit eerdere ijstijdafzettingen of
vergletsjeringsfases opgeruimd en meegevoerd hebben. Veel van de zwerfstenen in
Noord-Nederland hebben de reis naar ons land waarschijnlijk in etappes afgelegd. De afronding
van veel keien duidt daar op. De Nieuweschoot- en Voorstkeileem op de Hondsrug is
waarschijnlijk al in de noordoostelijke Oostzee ter hoogte van Estland en Letland door het
landijs van de ondergrond opgenomen en op een hoger niveau in het ijs, zonder verder
contact met de ondergrond naar ons land getransporteerd. Een afstand van meer dan 1000km!
Door secundaire kalkafzetting zijn op enkele plaatsen delen van de
keileem veranderd in keileemconglomeraat (tilliet). Ook plaatseigen
zandsteen is aangetroffen. De van Groningen zo bekende
'Quetschsteine' zijn ook in Gieten gevonden. Quetschsteine
(de naam is onvertaalbaar) zijn gefragmenteerde stenen die
tijdens het transport door ijsdruk gebroken of zelfs verbrijzeld zijn.
De losse fragmenten zijn naderhand door secundair uitgescheiden kalk
weer aaneen gekit. Kapot gedrukte zwerfstenen komen niet uitsluitend
onder kalkstenen voor, ook kristallijne zwerfstenen zijn in de
Nieuweschoot- en Emmenkeileem opmerkelijk vaak gebroken of tot
gruis verbrijzeld.
Keileemconglomeraat ofwel recente tilliet, want zo noemt men verharde keileem. Door uitscheiding van calciumcarbonaat uit doorsijpelend grondwater zijn delen van de Nieuweschootkeileem tot hard gesteente verkit. Naast conglomeraat werd ook plaatseigen verkit zandsteen aangetroffen. | Silurische koraal (Favosites) met daarop vastgekit een Quetschstein van kalksteen. Te zien is dat de grijze kalksteen door ijsdruk volkomen is verbrijzeld. De fragmenten zijn naderhand weer tot een breccie aaneengekit. |
Voorst- en Oudemirdumkeileem
Een ander opmerkelijk verschijnsel in de Nieuweschootkeileem bij Gieten
is het voorkomen van kleine en grotere schollen, in droge toestand rossig
bruine, kleirijke Voorstkeileem. De keileemschollen tekenen zich bij
drogend weer goed in het profiel en in het grondvlak af door een dicht
patroon van krimpscheuren. Bovendien bevat dit keileemtype bijzonder
veel kleine kalkconcreties. Ze zijn te vergelijken met de bekende
lösspoppetjes uit Zuid-Limburg. De rijkdom aan klei en siltdeeltjes in
dit keileemtype maakt dat het naar onderen wegzijgen van regenwater
sterk wordt bemoeilijkt. Het gevolg is geweest dat waar zich grotere
schollen Voorstkeileem bevonden de oplossing van kalkstenen tot hoog
in het profiel niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden. In het oostelijke
traject langs de N33 bij Gieten kon dit zeer goed waargenomen worden.
De ontkalkte versie van de Voorstkeileem wordt Oudemirdumkeileem
genoemd. Het Oudemirdum-type werd zowel dichtbij de rotonde als
verder naar het oosten, doorgaans hoog in het profiel langs de N33
aangetroffen.
Voorstkeileem bevat zowel kristallijne zwerfstenen als paleozoïsche
kalkstenen. Deze laatste bezitten vaak een glanzend, glad oppervlak met
gletsjerkrassen. De kalkstenen uit de omringende Nieuweschootkeileem
daarentegen zijn door smeltwateruitspoeling meestal sterk afgerond, net
als dit het geval is in de noordelijke Hondsrug tussen Haren en Groningen.
Gletsjerkrassen ontbreken volkomen.
In het profiel langs de N33 waren verschillende keileemtypen ontsloten. Ze onderscheiden zich o.m. door een gering kleurverschil. Onderaan (C) is geoxideerde Noordhornkeileem aanwezig. De grote massa wordt ingenomen door Voorstkeileem (B) met bovenaan (D) nog het type Oudemirdumkeileem. Dit is de ontkalkte, verweerde versie van Voorstkeileem. Bij A is de roodbruine Nieuweschootkeileem ontsloten. | Voorstkeileem wordt ook wel schollenleem genoemd. De rossig bruine zeer kleirijke keileem vormt kleine en grotere losse eenheden in de Nieuweschootkeileem. Voorstkeileem bevat vaak grote aantallen grillig gevormde kalkconcreties. Qua vorm herinneren ze sterk aan de bekende lösspoppetjes uit Zuid-Limburg. |
Kalkconcreties in Voorstkeileem bij Gieten | De vormrijkdom van de kalkconcreties is groot. De meeste zijn maar enkele centimeters groot. Naast zand en grindkorreltjes hebben sommige concreties ook grotere stenen ingesloten. Bovenaan in het midden is een concretie met een kalksteentje zichtbaar. |
Verdieping
Kalkstenen
In petrografisch opzicht verschillen de Ordovicische en Silurische kalkstenen van Gieten niet
van die uit de noordelijke Hondsrug. Ook in het sortiment en in hun onderlinge getalsverhoudingen
zijn geen verschillen met die op de noordelijke Hondsrug geconstateerd. Silurische
beyrichiënkalk komt veel voor, naast crinoïdenkalk en Laat-Ordovicische paleoporellenkalk. In
overeenstemming hiermee zijn de talrijke vondsten van dolomitische kalksteen, losse stromatoporen
en tabulate en rugose koralen. De koralen en andere kalksteenfossielen worden in een apart hoofdstuk
hieronder behandeld.
De aangetroffen kalkstenen tonen over het geheel weinig tot geen sporen van verwering.
Toch heeft oplossing van kalkstenen wel degelijk plaatsgevonden. Dit is vooral hogerop in
het keileemprofiel het geval, maar ook verder naar onderen, met name in de meer zandige,
vuursteenhoudende Noordhornkeileem. Hierin werd op een diepte van 4,5 m onder het maaiveld
een grote stromatoporenkalk in situ gevonden met zeer opvallende oplossingsverschijnselen.
De mate van oplossing en de vorm waarin doet herinneren aan sommige karstverschijnselen op
kalksteenoppervlakken in Zuid-Europa.
Noordhorn- en Assenkeileem
Beide keilemen zijn respectievelijk de kalkrijke en ontkalkte versie
van dezelfde keileem. Oostelijk van de rotonde zijn beide typen in
geoxideerde toestand aangetroffen. Deze keileem heeft weliswaar
een Oost-Baltisch karakter, maar heeft als grondmorene talrijke
componenten uit Midden- en Zuid-Zweden en de zuidelijke Oostzee
opgenomen. Rapakivi’s komen er algemeen in voor, maar ook granieten uit
Zuid-Zweden zijn niet zeldzaam.
Uit deze keileem kwam de tot dusver grootste zwerfkei te voorschijn:
een meer dan twee meter groot zwerfblok van Filipstadgraniet uit
Midden-Zweden. De kei heeft een plaats gekregen in de Keientuin in
Borger.
Keileemprofiel in Assenkeileem aan de westzijde van de uitgegraven rotonde bij Gieten. De leem is plaatselijk door reductie grijsachtig van kleur. Assenkeileem is de verweerde, ontkalkte versie van Noordhornkeileem. | Karakteristiek voor zowel Assen- als Noordhornkeileem is het gehalte aan vuursteen. Bij Gieten werden ze veel gevonden waaronder vuurstenen tot 30cm doorsnede. Ook in de fijnere fractie is bijzonder veel vuursteen in de vorm van kleine splinters aanwezig. |
Kenmerkend voor de Noordhorn/Assenkeileem is het zandige karakter
en de aanwezigheid van veel vuursteen. De meeste vuurstenen zijn zwart
van kleur, vaak met een opvallend witte krijtkorst. Daarnaast komen ook
grijze en bruingrijze vuurstenen voor. Een verschil met de bovenliggende
Nieuweschoot/Emmenkeileem is het geringere gehalte aan zwerfstenen.
De verspreiding erin is onregelmatig. Op sommige plaatsen ontbreken
grotere zwerfstenen vrijwel geheel, terwijl ze even verderop talrijk
aanwezig zijn. Opmerkelijk is ook dat de meerderheid van de opgegraven
zwerfblokken afkomstig is uit de Assen/Noordhornkeileem. De
zwerfsteenrijkdom van de Nieuweschoot/Emmenkeileem deed anders
verwachten, maar naar mate de ontgraving vorderde, bleek het tegendeel
het geval te zijn. In absolute zin was de zwerfsteenrijkdom in de Nieuweschoot/
Emmenkeileem het grootst, maar bij Gieten betrof het voornamelijk kleinere
exemplaren. Een flink aantal van de opgegraven zwerfblokken zijn
ondergebracht in de Keientuin in Borger.
In de uitgegraven rotonde en in het wegcunet westelijk daarvan,
richting Rolde, is de keileem grotendeels ontkalkt. Daar hebben
we dus te maken met keileem van het Assen-type. Opvallend is ook
het kleurverschil. Oostelijk van en voor een belangrijk gedeelte ook
in de uitgegraven rotonde zelf is de keileem roestbruin geoxideerd. Aan
de westzijde verandert de kleur in grijs of grijs-groen. De keileem is
hier gereduceerd.
Westelijk van de rotonde langs de N33 was voornamelijk Assenkeileem in grijs gereduceerde toestand ontsloten. Met de spade konden uit het profiel makkelijk vlakke keileemplaten worden losgemaakt. De 'breukvlakken' waren pleksgewijs bedekt met roestige ijzerverbindingen. De splijting is waarschijnlijk een deformatieverschijnsel, veroorzaakt door het landijs. Opmerkelijk is ook de scherpe overgang naar het onderliggende witte Peelozand (Elsterien). In de smalle overgangszone waren hier en daar sleuringsverschijnselen zichtbaar. | Uitgespoeld oppervlak in Assenkeileem. Dit keileemtype is zandig. Keileemoppervlakken die zijn blootgesteld aan uitspoeling vertonen na verloop van tijd een scala aan zwerfsteensoorten. Opvallend daarin zijn roodachtige rapakivi's en rode Jotnische zandstenen. Ze zijn afkomstig uit de noordoostelijke Oostzee, Zuidwest-Finland en de Botnische Golf. |
Scheidingsvlak tussen Assenkeileem (onderaan met vuursteen) en Emmenkeileem. Duidelijk is dat de onderliggende keileem homogener van structuur is dan de keileem er boven. | Grote zwerfblokken werden door de aannemer apart gehouden. De meeste zwerfblokken kwamen uit de Assen- en Noordhornkeileem tevoorschijn. Deze hoop van 50 ton heeft een plaats gekregen in de Keientuin in Borger. |
In het aangesneden profiel zijn in de grijs-groene Assenkeileem op een
aantal plaatsen grote en kleinere zandlenzen aangetroffen. Ze bestonden
voornamelijk uit fijn grijs-geel zand, soms met grind en stenen erin.
Door het uittreden van grondwater spoelden de zandlenzen voor een
deel uit, waardoor onderaan en langs de helling onwaarschijnlijk fraaie
loopzandstructuren ontstonden. De uitspoeling maakte duidelijk dat
de aangesneden zandlichamen geen zandlenzen waren, maar waarschijnlijk
subglaciaal gevormde smeltwatertunnels. Niet onmogelijk is dat de
verschillende 'zandlenzen', die over een kleine 150 meter in het profiel
ontsloten waren, een samenhang in de vorm van een netwerk van grotere
en kleine smeltwatertunnels vormen. Dergelijke smeltwatertunnels worden
vaak gevonden in de randgedeelten van gletsjers en landijs. Er zijn
aanwijzingen dat dit bij Gieten het geval is geweest.
In het profielverloop langs de N33 bij Gieten waren in de Assen- en Noordhornkeileem kleine en grotere
zandinschakelingen aanwezig. De zandlenzen bleken dwarsdoorsneden te zijn van een reeks smeltwatertunnels.
Ze waren opgevuld met gesorteerd fijn lichtkleurig zand. In enkele tunnelopvullingen waren verspreid zwerfstenen
aanwezig. Het ontbreken van materiaal van grindgrootte en kleiner doet vermoeden dat de keien op een of andere
wijze door smeltwater zijn meegevoerd, wellicht ingevroren in stukken ijs. Door het afsmelten ervan zijn de
stenen als 'dropstones' in het smeltwaterzand opgenomen.
Een mogelijke aanwijzing voor onregelmatigheden in de ijsaanvoer of
misschien zelfs het tijdelijk stagneren van het ijs werd gevonden in de
westwand van de uitgegraven rotonde. In het ca. 4,5 m hoge
keileemprofiel was een horizontaal verlopend scheidingsvlak ontsloten.
De overgang werd gemarkeerd door een dun laagje grof, hier en daar
grindrijk zand met stenen, die door de afzetting van ijzerverbindingen
roestbruin gekleurd was. Direct boven en onder het scheidingsvlak
bevatte de keileem talrijke zwerfstenen waarvan een aantal totaal
vergruisd bleek te zijn. Ze konden met de punt van de hamer
makkelijk weggekrabd worden. De vergruizing is een aanwijzing
dat de keien destijds subglaciaal aan grote druk blootgesteld zijn
geweest.
Onder het scheidingsvlak waren in de zandige keileem dunne laagjes
zand ingesloten. Zij wijzen op glaciale deformatie waarbij sleurings
verschijnselen zijn optreden. Jammer was dat het scheidingsvlak in
zijn verdere verloop door de sterk versmerende werking van de graafbak
onzichtbaar was. Het sterk ingedroogde keileemoppervlak liet het fysiek
niet toe meer dan een paar meter keileemprofiel vrij te maken. Keileem
in droge toestand is steenhard. De keileem boven en onder het
scheidingsvlak is van hetzelfde Assentype, zij het dat het onderste
keileempakket duidelijk zandiger was. Mogelijk is er een samenhang
tussen de relatief grote dikte van de keileem in het gebied Eext/Gieten
en het tijdelijke stagneren van het landijs. Hernieuwde aanvoer van ijs
had tot gevolg dat een nieuwe laag grondmorene uit de zool van het
landijs werd afgezet, met het roestige zandlaagje als scheidingsvlak.
Westelijke keileemwand rotonde Gieten. In de Assenkeileem is bij de pijl een door ijzeroxide gemarkeerde zone aanwezig, bestaande uit grof zand met grindjes en zwerfstenen. Het is een scheidingsvlak tussen twee keilemen van hetzelfde type. Het scheidingsvlak was over het hele wandverloop te vervolgen. | Onder het roestbandje is de Assenkeileem zandiger dan erboven. Ook waren in een smalle zone dunne fibers en bandjes ingesloten zand aanwezig. Dit maakt waarschijnlijk dat we hier te maken hebben met twee keileemafzettingen die na elkaar zijn afgezet. De top van de onderste keileemlaag is glaciodynamisch verstoord. Direct onder en boven de scheidingslaag zijn zwerfstenen zichtbaar die volkomen vergruisd zijn, vermoedelijk door ijsdruk. |
De Formatie van Peelo
Het wegcunet van de verdiept aangelegde N33 werd over een
betrekkelijk lang traject tot in de onderliggende zandige Formatie
van Peelo (Elsterien) uitgegraven. In het geelwitte zand waren
talrijke grijsgroene, lemige bandjes aanwezig. Door glaciale
deformatie was van een ongestoorde gelaagdheid geen sprake meer.
Door de beweging van het ijs is Peelosediment meegesleurd en
vervormd.
De korreling van het zand was erg wisselend. Fijnzandige partijen
wisselden af met grover zand. Op enkele plaatsen was het zand
grindhoudend. De grindjes bleken vrijwel zonder uitzondering witte,
deels halftransparante kwartsen te zijn. Van opname van grindbestanddelen
uit de bovenliggende keileem is geen sprake.
Het grove zand en de grindcomponenten stammen waarschijnlijk
uit oudere geërodeerde fluviatiele afzettingen. De overgang van
Peelozand naar keileem was veelal messcherp.
In de voormalige rotonde bij Gieten is alle keileem uitgegraven. Daaronder kwam geelwit zand uit de Formatie van Peelo tevoorschijn. Dit zandpakket is grootschalig ijstektonisch beïnvloed. | Zuidwand van het westelijke traject langs de N33. Onder de grijze Assenkeileem zijn in het Peelozand stuwingsstructuren duidelijk zichtbaar. De top van de gestuwde Formatie van Peelo is door de Hondsrug ijstroom geërodeerd en afgesneden. |
Op enkele plaatsen was in het wegcunet zeer grofkorrelig Peelozand ontsloten. Hier en daar ging dit over in grindhoudend zand. De grindjes bestonden hoofdzakelijk uit witte kwarts. | Het verwijderen van de keileemafzetting bracht een groot oppervlak tevoorschijn waar de Formatie van Peelo was ontsloten. De grillige structuren in het zand zijn door ijsstuwing veroorzaakt. De stuwingsverschijnselen dateren uit een vroegere vergletsjeringsfase. Bij de zwarte pijl is een verticaal profiel in het zand vrijgemaakt. Aan de groene banden is goed te zien dat het gelaagde Peelozand bij de stuwing steil gezet is. |
Direct onder de keileembedekking is het Peelozand door het schuivende
ijs gedeformeerd. Ook op grotere schaal was dit het geval. In de
zuidelijke profielwand, westelijk van de rotonde kwamen door selectieve
uitspoeling duidelijke gestuwde structuren tevoorschijn die aan de
bovenzijde afgesneden waren. Ook daar was de overgang van zand naar
keileem scherp. Sleuringsverschijnselen konden hier en daar opgemerkt
worden, maar beperkten zich doorgaans tot een zeer smalle zone.
Door ijs gestuwd Peelozand, afgedekt door grijze Assenkeileem. Het zand bovenaan
vertoont sleuringsverschijnselen De gelaagdheid van het zand buigt mee in de richting
waarin het landijs bewoog.
Uit de waarnemingen komt naar voren dat de meer grootschalige
stuwingsverschijnselen in de Formatie van Peelo, zoals die in de
zuidwand van het profiel aanwezig waren en die ook elders in de
Hondsrug zijn aangetroffen, geen verband houden met de beweging
van de Hondsrug-ijsstroom. Ze stammen uit een eerdere fase van de
vergletsjering in het Saalien.
De doorgaans messcherpe overgang tussen keileem en onderliggend
Peelozand is een aanwijzing dat de relatief snel bewegende
Hondsrug-ijsstroom vooral eroderend op de ondergrond heeft gewerkt.
Het aanwezige reliëf uit een eerdere fase van de landijsbedekking is
hierdoor volkomen verdwenen.